‘Overlegitis’: over het kind en het badwater

Bij het lezen van een column op sociaal.net bekroop me een onbehaaglijk gevoel. ‘Laten we de teamvergadering afschaffen’, luidde het betoog. Woorden die de voorbije weken in mijn hoofd rondzweven en me maar niet loslaten. Ze doen me denken aan een ander woord dat een gewaardeerde collega van me wel eens in de mond neemt. Het is zijn aanklacht tegen de overwoekering van overlegmomenten en het op de achtergrond raken van contact met en oog voor patiënten. “Hulpverleners zijn besmet met ‘overleg-itis’!” stelt hij met grote grijns.

De column beschrijft een vernieuwende aanpak binnen een afdeling van het Psychiatrisch Centrum in Sleidinge. Al enige jaren loopt deze afdeling een getrapt proces waarbij ‘de regie alsmaar meer bij de persoon in opname’ gevestigd wordt. Het afschaffen van de teamvergadering noemen zij in dat proces ‘het laatste dominosteentje dat valt’.

Het is kenmerkend is voor een bredere wending binnen de GGZ, waar zorg op maat steeds meer wordt vooropgesteld. Een wending waarbij ‘gelijkwaardigheid’, ‘naar elkaar luisteren’, ‘samen spreken’, ‘bij elkaar komen’ van grandioos belang worden geacht. Het zijn allemaal zaken die me gewoonlijk als muziek in de oren klinken. Waarom heb ik er dan nu toch zoveel last van?

De rol van de medereiziger

Als mobiel begeleidster, maar ook als therapeut, zie ik mezelf als een medereiziger van mijn patiënten. Voor heel even, of voor langere tijd, loop ik met hen mee. Kijk ik met hen rond. Waar ze nu staan, vastzitten, verzand zijn geraakt. Vanwaar ze komen. Waar ze naartoe wensen of vrezen te gaan. De rol van medereiziger geeft me een bepaalde ontspanning die me helpt nieuwsgierig zijn, luisteren en leren van de mensen waar ik met màg meereizen. Samen zoeken we, zoals de column stelt, naar ‘nieuwe wegen’ waar we samen op kunnen inzetten.

Je zou kunnen stellen dat deze rol de in de column benoemde ‘horizontale, niet-hiërarchische aanpak’ faciliteert. Een aanpak waar ik naast de mensen sta die ik begeleid. Waar ik me ‘door hen laat informeren’, zij ‘optimaal verantwoordelijkheid’ kunnen nemen en er zo ‘een andere en meer positieve blik’ kan ontstaan.

Verder in de column wordt gesteld dat hulpverleners binnen deze ‘horizontale, niet-hiërarchische’ aanpak ‘van mening mogen en durven verschillen’ met patiënten. Het is een aanpak die een bepaalde ‘kwetsbaarheid’ van hulpverleners vraagt, een belangrijke spiegel waar patiënten ook hun eigen kwetsbaarheid verschillend kunnen ervaren.

Met al deze uitspraken voel ik een nauw verwantschap. Ook ik acht het cruciaal om kwetsbaar aanwezig te kunnen zijn. Om als mens, die ook voortdurend geraakt wordt, zoekend is en soms worstelend door het leven gaat, mijn patiënten nabij te kunnen zijn. En toch wiebel ik ongemakkelijk op mijn stoel en bekruipt er me een gevoel van bezorgdheid.

Niet over, maar met de mensen

De teamvergadering wordt in de column beschreven als ‘een plek waar kennis wordt uitgewisseld over de werking van de hersenen, over wanen, hallucinaties en dwanghandelingen of over diagnoses’. Een plek waar er op een ‘bevreemdende manier’ wordt gesproken óver patiënten, in de plaats van mét patiënten. Een bespreking waarin ‘mededogen’ en aandacht voor de ‘individuele wilskracht en sterktes’ van patiënten helaas ontbreekt.

‘Niemand lijkt dus echt verrast’ bij het wegvallen van de teamvergadering. De afdeling wil niet langer óver, maar mét de mensen in opname  spreken. Ze wensen hun dienst niet meer te organiseren ‘vanuit het oogpunt van degenen die er werken’, maar te vertrekken ‘vanuit het belang van de persoon in opname’, waarin diens stem als onmisbaar wordt geacht.

Hoewel ik de stem van mijn patiënten hoog in het vaandel draag, kan ik niet anders dan me af te vragen: is het dan niet belangrijk om – naast onze aandacht voor de patiënt – ook nog gesprekken te voeren waarin ‘kennis wordt uitgewisseld over de werking van de hersenen, over wanen, hallucinaties en dwanghandelingen of over diagnoses? Is het niet belangrijk om ook plaats te maken voor het oogpunt van degenen die er werken?

De column zet zich af tegen de ‘verticaal-hiërarchische’ organisatie van een afdeling en beschouwt de wekelijkse teamvergadering als een symptoom van deze structuur en denkwijze. Ik steun deze strijd voor een meer gelijkwaardige verhouding tussen hulpverlener en patiënt en erken dat zulke vergaderingen hulpverleners soms doen belanden in vreemde dynamieken waarin ze naast hun patiënten denken te werken maar in de praktijk toch nét iets anders doen.

En tegelijk: zijn ‘expertise-dialogen’ en aandacht voor het oogpunt van hulpverleners dan niet verenigbaar met een gelijkwaardige benadering van patiënten? Sterker nog: zijn ‘expertise-dialogen’ en aandacht voor het oogpunt van hulpverleners niet noodzakelijk voor een gelijkwaardige benadering van patiënten?

Hoe doe je dat eigenlijk: ‘horizontaal’ werken?

Ik ervaar onze wekelijkse teamvergadering als een overleg dat mij en mijn collega’s net steunt om expert te zijn in het niet-expert zijn. Een moment waar we, vrij van de effecten dat dit spreken, denken en zoeken mogelijks heeft op onze patiënten, kunnen stilstaan bij hoé we dat doen: iemand op ‘een horizontale, niet-hiërarchische’ manier benaderen.

De als muziek in de oren klinkende waarden van gelijkwaardigheid en transparantie zijn namelijk niet altijd te vereenzelvigen met een wezenlijke realiteit. Ik kan niet altijd transparant zijn over mijn nog wankele of van frustraties beladen mening wanneer ik mijn patiënt op een gelijkwaardige manier wens te benaderen. Net zoals ik niet altijd kwetsbaar kan zijn wanneer ik mijn patiënt optimaal verantwoordelijk wil maken.

Wanneer onze patiënten op een ‘pathologische manier’ verschijnen is deze zoektocht vaak echt ingewikkeld. Hoe kunnen we iemand gepast benaderen wanneer deze de afdeling acuut onveilig maakt? Hoe kunnen we iemand verantwoordelijk blijven stellen die onbegrijpelijke redeneringen en desastreuze beslissingen lijkt te maken?

Medereiziger zijn en iemand op een gelijkwaardige manier benaderen, vraagt om een voortdurend en onophoudelijk zoeken naar hoe we ons in die verhoudingen positioneren. Er is geen eenduidige manier om dit te doen.

Dus ja, in deze verhalen is het soms ook nodig om ‘kennis uit te wisselen over de werking van de hersenen, over wanen, hallucinaties en dwanghandelingen of over diagnoses’. En – ook dan – mét aandacht voor het unieke verhaal van de  betreffende patiënt, mét ‘mededogen’ en interesse voor diens ‘individuele wilskracht en sterktes’.

Volledige transparantie: altijd prijs?

Ik hoor in het zorglandschap grote waardering weergalmen voor ‘de kwetsbaarheid van de hulpverlener’. Het is ook heel mooi wanneer een hulpverlener zich kwetsbaar en zoekend opstelt in contact met een patiënt. Toch is deze notie van een ultieme transparantie niet vanzelfsprekend, wanneer we voorop stellen dat deze steeds helpende effecten voor de patiënt moet genereren.

Is de patiënt er àltijd bij gebaat om betrokken te worden in zulke overlegmomenten? Om getuige te zijn van wat deze de hulpverlener soms raakt en onzeker maakt ? En is de hulpverlener er àltijd bij gebaat dat de patiënt betrokken wordt in zulke overlegmomenten?

Kan het getuige zijn van een uiteenzetting van wat soms een worstelende, onzeker makende, kwetsbare zoektocht is, de hulpverlener, de verhouding tussen patiënt en hulpverlener, of de patiënt zelf, onder (nog meer) druk zetten?

Buiten het vermelden van het ontstaan van ‘mini-teams’ rond patiënten die ‘deze horizontale, niet- hiërarchische’ insteek op zorg faciliteren, geeft de column beperkt zicht op de manier waarop deze teams georganiseerd zijn. Mogelijks leven deze afwegingen dus ook binnen de getrapte reorganisatie van deze afdeling. In de bredere beweging binnen het zorglandschap ervaar ik alleszins een gemis voor de aandacht voor onze rol als medereiziger en onze eigen noden als professional in deze soms uiterst complexe zoektochten.

Het kind en het badwater

Hoewel ik me volledig kan vinden in de strijd voor een meer horizontale benadering en er graag mee voor op de barricades sta, proef ik in deze beweging een soms doorgedreven en ongenuanceerde nadruk op het belang van de patiënt. Ik ben bezorgd dat, in de strijd om te ‘vertrekken vanuit de persoon in opname’, het oogpunt en de ervaring van ‘diegenen die er werken’ onvoldoende wordt meegenomen.  Hulpverleners kunnen daarmee onder druk komen te staan. En dat mogelijks ook weer ten koste van de behartiging van de persoon in opname, waar deze beweging zo bezield voor strijdt.

_____

Sarah Vanderhofstadt is klinisch psycholoog en systeemtheoretisch psychotherapeut. Ze werkt als mobiel begeleidster in ‘De Kompaan’ en is als psychotherapeut verbonden aan de groepspraktijk van de Interactie-Academie.

Referenties: 

https://sociaal.net/column/laten-we-de-teamvergadering-afschaffen/

3 thoughts on “‘Overlegitis’: over het kind en het badwater

  1. Ik denk daarnaast dat het denken dat tot dit soort beslissingen leidt een heel aantal dingen negeert (die hulpverleners vandaag de dag misschien erg graag negeren): bijvoorbeeld het effect dat een (ervaren) hulpverlener heeft op de patiënt (en het systeem rond die patiënt).

    Denken dat wat de grijzende psycholoog zegt in zulk een ‘open en transparant overleg’ gewoon kan gehoord worden als de mening van een ‘gelijkwaardig lid van de bijeenkomst’, ontkent denk ik de fantasie (die misschien ook wel geworteld is in de realiteit dat die psycholoog heel wat expertise verwierf door met talloze patiëntsystemen te werken) van de andere deelnemers dat zijn bijdrage een andere ‘waarde’ of ‘gewicht’ heeft.

    Het doet me ook aan iets anders denken. Doen we niet te vaak alsof we ‘geen expertise hebben’ – is het echt zo dat we ‘niets weten of zien dat niet ieder ander kan weten of zien?

    Tot slot: is het ook niet zo dat we elkaar soms moeten helpen de ‘last’ die ons werk soms veroorzaakt (die soms tot irritatie, boosheid, ontgoocheling leidt) te verdragen en dat het hulpverleners kan helpen als iemand hen kan uitleggen dat wat hen zo (bijvoorbeeld) leeg zuigt, kadert in een gekende dynamiek?

    Hebben we dat ‘samen nadenken over wat er precies gebeurt in de relaties tussen patiënten en hulpverleners niet soms echt nodig om nadien weer mét ‘mededogen’ en interesse voor diens ‘individuele wilskracht en sterktes’ de patiënt te kunnen ontmoeten?

    Je kwetsbaar tonen als hulpverlener kan ook betekenen dat je de patiënt leert zien dat je ook steun en het delen van verhalen behoeft om de hulpverlener te blijven die je wil zijn.

  2. Beste Sarah,
    bedankt voor jouw opinie.
    Ik denk dat we het erover eens zijn dat democratisering ook in de hulpverlening zijn plek verdient. De hooggewaardeerde onderzoeker van systemische therapieën Alan Carr bijvoorbeeld pleit voor een collaboratieve benadering van onze cliënten werkend vanuit een systeemtheoretisch kader.
    De standaard opvatting blijkt evenwel nog al te vaak dat er experten zijn, en dat cliënten overgeleverd zijn aan de goede bedoelingen en de expertise van professionelen.
    Positionering van betrokkenen in de geestelijke gezondheidszorg gebeurt (voor mij als systeemtheoretisch psychotherapeut) in eerste instantie en overwegend vanuit bestaande dominante en dwingende (onontkoombare) sociale discoursen of sociale representaties. In ziekenhuizen wordt degene die in nood is (standaard) gepositioneerd als zieke of patiënt; degene die hulp biedt als psycholoog, verpleegkundige of psychiater (enzovoort), de patiënt als ‘onwetend’ en de professional als ‘wetend’. Ik schrijf uitdrukkelijk ‘wordt’ gepositioneerd. Omdat het over sociale of gemeenschapspraktijken gaat hebben we daar zelf niet zomaar keuze in. Jij lijkt te suggereren dat we hierin wel een (grote) keuzevrijheid hebben. Die vrijheid ervaar ik zelf niet. We kunnen wel kiezen hoe we ons verder als professional positioneren, bijvoorbeeld als iemand die ‘weet wat goed is voor de patiënt’ of als, iemand die ‘niets weet’ of ‘als iemand die de eigen expertise naast die van de patiënt of cliënt legt’. Maar vooral denk ik dat we structuren moeten wijzigen om onze positionering te wijzigen. Zelf werk ik in een CGG team waar we sinds 2014 werken met “shared decisionmaking” en we het team systematisch niet consulteren bij de instroom van cliënten. Dat was een van de vele structurele ingrepen na invoering van Choice and partnership approach (CAPA) — die er onder meer voor zorgde dat we sedertdien zonder wachtlijsten of patiëntenstops werken. Een therapeut gaat in een eerste gesprek samen met cliënt(systeem) en verwijzer nadenken en spreken over wat de problemen zijn, welke doelstellingen gezamenlijk geformuleerd kunnen worden, en welk traject meest batig kan zijn. We beslissen samen met de cliënt en verwijzer ook over welke collega de therapie zal opstarten, als we samen besluiten dat een therapeutisch traject bij ons zinvol is. We vertrekken daarbij van een idee van expertise zowel bij cliënt als professional. Deze structurele ingreep positioneert ons en onze cliënten anders dan het klassieke systeem met ‘intake’ en ‘teambespreking’. Professionals worden bescheidener en collaboratiever, cliënten ervaren meer eigenaarschap van hun traject. Die herpositionering was niet mogelijk geweest zonder een structurele ingreep.
    Hetzelfde geldt overigens voor onze eigen positie binnen de organisatie. Even konden wij ervaren hoe het is om in een organisatie te werken die ook medewerkers zelf mee liet beslissen over belangrijke aspecten van hun werk. Helaas heeft een fusie dit proces van toenemende zelforganisatie stilgelegd, en komen we nu weer terecht in een klassieke piramidale organisatie, met herinvoering van hiërarchische verhoudingen. Als systeemdenker geloof ik nogal in de beperkingen (en omgekeerd mogelijkheden) van onpersoonlijke, bijvoorbeeld organisatorische samenhangen.
    Persoonlijk juich ik elke poging om zowel hulpverleners als cliënten structureel (en niet op basis van een individuele keuze) te herpositioneren toe. Dus laten we misschien even afwachten hoe het loopt? Jij hoopt toch ook dat dergelijke experimenten voor een betere zorg zorgen, en dit uiteraard ook voor de hulpverleners?
    Hartelijke groet,
    Luc

    1. Dag Luc,

      Het is altijd fijn om inzage te krijgen in hoe mensen de teksten lezen die ik schrijf. Deze reflecties verrijken en verbreden mijn denken over die betreffende thematieken. Dankjewel dus daarvoor! En aangezien ik het zelf apprecieer wanneer mensen hier de tijd voor nemen, zal ik dus proberen om jou diezelfde gunst te verlenen.

      Als systemisch denker ben ik het vanzelfsprekend volmondig met je eens. Het is een voortdurende, soms erg pittige en vermoeiende zoektocht in hoe we ons als hulpverlener, samen met onze patiënten, verhouden ten aanzien van die dominante drukkende sociale vertogen waarin ‘wij’ (onder andere) als ‘wetend’ en ‘zij’ als ‘on-wetend’ verschijnen en benaderd worden. Hoe je het ook draait of keert, daar komen we niet onderuit. Daar moeten we àltijd iets mee.

      En zoals jij het stelt, biedt het wijzigen van ‘structuren’ waarin hulpverleners en patiënten elkaar ontmoeten, daarin steun. Met het wijzigen van structuren, wijzig je de manieren waarop hvs en ptn elkaar (kunnen) ontmoeten, hoe ze elkaar (kunnen) benaderen, hoe ze (kunnen) verschijnen en hoe ze zichzelf dus (kunnen) ontdekken. Allemaal zaken die ook onvermijdelijk weer iets zullen doen met hoe zij zich (kunnen) tonen in relatie tot anderen ‘buiten de zorg’. Wat onvermijdelijk ook op een of andere manier weer invloed zal uitoefenen op die sociale vertogen.

      Begrijp me dus niet verkeerd, ik juich pogingen toe om deze onderhandelingen ‘op structurele wijze’ te faciliteren! Zelf heb ik het geluk om in een team, in een organisatie te werken waar de manier waarop onze zorg georganiseerd is ons veel bewegingsruimte biedt in hoe we ‘ons medereizigersschap’ invullen. Dat voel je dus adequaat aan; ik voel me, zeker in contrast met andere organisaties waar ik heb gewerkt, erg ‘vrij’.

      En gezien ik aan de levende lijve heb ondervonden hoe ‘andere structuren’ ook ‘andere ontmoetingen’ faciliteren, vind ik het ontzettend belangrijk dat we, in het ondernemen van pogingen tot structurele veranderingen, steeds kritisch blijven reflecteren over; ‘Wat winnen we?’ én ‘Wat verliezen we?’. Uit deze vragen kwam dit schrijven dus voort…. Een schrijven waarin ik een poging ondernam om een bezorgdheid te uiten over het schrappen van ‘de teamvergadering’ en de bedenking opper dat er hiermee ook mogelijks iets verloren gaat… En waarin ik hulpverleners probeer uit te nodigen; Laten we nadenken over hoe we in het veranderen van deze structuren ook nog oog kunnen blijven hebben voor ‘het perspectief en de noden van hulpverleners’. Dit, gezien het bieden van ‘horizontale zorg’ absoluut niet vanzelfsprekend is en een voortdurend zoeken en onderhandelen vergt.

      Ik ben dus erg benieuwd…
      Hoe kijken mensen naar mijn bezorgdheid? Vinden zij het ook belangrijk om oog te hebben voor patiënten én oog te hebben voor hulpverleners?
      Hoe bewegen zij zich binnen dit spanningsveld, beseffende dat het ene mogelijks niet altijd samen kan gaan met het andere…? En hoe denken zij dat er hier structureel aandacht voor gemaakt kan worden?

      Hartelijke groet,

      Sarah

Laat een reactie achter op Luc Van den Berge Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe uw reactie gegevens worden verwerkt.