Je hebt creatieve mensen en mensen die niet creatief zijn.
Er zijn mensen met en mensen zonder balgevoel.
Er zijn ook mensen die haren kunnen vlechten zodat er vlechtjes ontstaan. Er zijn ook mensen die dit niet kunnen.
Tot welke groepen behoort u?
Ik ben iemand die geen vlechtjes kan maken. Mijn dochters hebben mij vele kansen geboden maar hebben nu de moed opgegeven. Hun conclusie luidt: ’Papa kan geen vlechtjes maken’. Inmiddels sleur ik mezelf door een leven waar vlechtjes maken geen onderdeel van is. Ik ben een vader die staartjes maakt.
Toen ik dit onlangs besprak met een creatieve collega vertelde ze mij over een onderzoek waaruit naar voren kwam dat wanneer je mannen een touw laat vlechten dit hen prima afgaat. Wanneer je diezelfde mannen haren laat vlechten worden ze overvallen door angst en onzekerheid.
Ik word ook angstig en onzeker in het bijzijn van het haar van mijn dochters. Mijn doelmatig handelen valt weg, mijn handen worden onhandig, mijn vingers verstijven. Ik voel de naderende teleurstelling, haast me en beeld me in dat mijn dochter straks haar beoordelende hand langs haar ‘vlecht’ laat gaan, om tot de conclusie te komen dat het niet aan haar standaarden voldoet.
Zoals een auto kan verdwijnen in een ‘sinkhole’, zo glipt mijn oog-handcoördinatie uit mijn vingers.
Iets soortgelijks overkomt mijn vriendin wanneer ze in de supermarkt veel boodschappen moet doen. Ze wordt onrustig, knijpt haar ogen lichtjes dicht, raakt wat geagiteerd en staat vervolgens binnen 2 minuten met 3 pakken chocolademelk buiten.
Een sportieve, motorisch goed ontwikkelde vriend verliest de coördinatie over zijn motoriek wanneer hij een klus ‘rondom het huis moet doen’.
Dit soort momenten dragen bij tot conclusies als ‘ik ben iemand die geen staartjes kan maken, geen boodschappen kan doen, twee linkerhanden heeft’. De gang van zaken in deze situaties wordt al snel toegeschreven aan een gebrek aan capaciteiten.
Even wat anders.
John Cleese, die komische, creatieve man, deelt in onderstaande link een interessante visie over creativiteit. Hij spreekt zich stellig uit tegen het bezien van creativiteit als zijnde een capaciteit. Hij spreekt over creativiteit als een toestand waarin je terecht kunt komen, als een sfeer waarin je kunt verkeren. John Cleese is dus geen creatieve man. Het is een man die vrij vaak in een creatieve toestand verkeert.
Vanuit zijn, door wetenschappelijk onderzoek ondersteunde, visie omschrijft hij een creatieve toestand als een ‘almost childlike state’ waarin je nieuwsgierig bent en speels omgaat met ideeën. Het is een toestand die de mogelijkheid biedt om ‘open’ te staat.
Meneer Cleese verklaart deze ‘open’ creatieve toestand niet heilig maar geeft het advies om deze toestand juist af te wisselen met meer ‘gesloten’ toestanden. De gesloten toestand kenmerkt zich door een doelgerichte focus, een bezig zijn, een ‘dit doe ik zo’. Beide toestanden hebben zijn waarde op bepaalde momenten in de tijd. Tegelijkertijd stelt hij ook dat de ‘gesloten’ toestand tegenwoordig in veel levens de boventoon voert en dat de ‘open’ toestand maar al te vaak het onderspit delft.
Toen ik naar het filmpje keek bedacht ik me dat veel mensen die in behandeling gaan misschien maar moeizaam in een ‘open, creatieve toestand’ terecht komen en vaak in overwegend ‘gesloten toestanden’ leven.
Interactiepatronen kunnen een ‘gesloten’ karakter hebben, de toekomst lijkt soms totaal niet ‘open’ te liggen en overtuigingen als ‘ik kan geen staartjes maken’ zijn vaak boven discussie verheven . Variatie in gedrag, een bewegelijkheid in overtuigingen, de ‘openheid’ in het tegemoet treden van situaties is vaak weg.
Voor mensen die maar moeilijk in een ‘open, creatieve toestand’ belanden heeft John Cleese enkele ideeën. Hij geeft namelijk aan dat er vijf zaken zijn die de kans op het verkeren in een creatieve toestand bevorderen.
1. Ruimte
John Cleese stelt dat een ruimte een basisfaciliteit is voor creativiteit. Hij doelt op een plek waar je niet gestoord wordt door allerlei zaken die een ‘gesloten’ toestand aanwakkeren (geen mobiele telefoon bijvoorbeeld / geen to-do lijstjes / etc…)
2. Tijd I
Het maken van tijd voor het belanden in een creatieve toestand is vaak nodig. Meneer Cleese geeft aan dat de ‘gesloten’ toestand zich niet zo 1,2,3 gewonnen geeft. Mensen moeten dus ruimte in de zin van tijd inruimen. Hij adviseert grofweg een tijdsduur van 1-1,5 uur om vrij te maken voor ‘open’ staan.
3. Tijd II
Daarnaast is het belangrijk om niet direct de allereerste oplossing te nemen. Stel jezelf de vraag: ‘wanneer moet ik een beslissing nemen?’ en stel de beslissing tot die tijd uit. In de periode tot die tijd laat je je aandacht ‘gently against the problem’ rusten.
4. Zelfvertrouwen
Je hebt zelfvertrouwen nodig om het ongemak van het ‘niet weten’ te kunnen verdragen. Creatief ‘open’ zijn kan onrust geven volgens John Cleese. Dit ongemak verdragen is erg belangrijk.
5. Humor
Bij creativiteit horen ‘ongewone’ uitingen, gekkige verbindingen en past een bepaalde ontspanning. Humor is dus op zijn plaats op momenten van creativiteit.
De oplettende lezer zou een theoretisch onzuiverheid in punten 4 en 5 kunnen zien (zijn dit immers geen capaciteitomschrijvingen?) maar dat is niet zozeer het punt wat ik wil maken. Het verhaal van John Cleese doet me vooral denken aan de rol van hulpverleners in het leven van cliënten.
- Hulpverleners kunnen mensen tijd en een plaats geven om hun gedachten de vrije loop te laten.
- Hulpverleners kunnen exploreren als waardevol bestempelen en rustig blijven onder de onrust van het niet weten.
- Hulpverleners kunnen ontspannen, met humor en ernst samen met cliënten hun hoofden zachtjes tegen het probleem laten rusten..
Wanneer hulpverleners dat doen dan vergroten ze de kans dat cliënten in een creatieve toestand belanden. Of misschien is het beter om de stellen dat hulpverleners dan bijdragen aan de vorming van een creatieve, ‘open’ situatie.
Hulpverleningstrajecten kunnen vastlopen en hulpverleners kunnen opzien tegen weer het volgende gesprek. Op die momenten zoeken hulpverleners vaak naar die ene interventie die de boel vlot gaat trekken. Welke methodiek, welke gespreksvaardigheid, welke ingreep is bij machte om dit proces, deze mensen weer op koers te krijgen?
Deze neiging, doordrenkt van inzet, maakt dat hulpverleningstrajecten eerder een ‘gesloten’ dan een ‘open’ karakter kunnen krijgen. Misschien is het, juist op die momenten, veel interessanter om de vraag te stellen als: ‘hoe kan er weer wat creativiteit ontstaan in de situatie hier?’
Voor mij betekent het ook dat ik binnenkort weer eens de tijd ga nemen om een vlecht te maken. We zien wel wat het wordt.
Paul Castelijns is kinder- en jeugdpsycholoog, systeemtheoretisch psychotherapeut en als staflid werkzaam bij de Interactie – Academie