Kan je hélemaal van je kind houden, zonder dat je van elk deel van hen moet houden?

Ik klap mijn laptop dicht en staar even voor me uit naar de witte muur die zich achter mijn scherm bevond. Daarop blijf ik nog even de gezichten zien van ouders die hun verhaal vertellen.

Hoewel ik even geboeid als geëmotioneerd de voorgaande reeksen heb bekeken, raakte het derde seizoen van ‘Als je eens wist‘ – ditmaal met oudermishandeling als thema – me toch nog anders. Ik ben geen moeder. Ik weet niet wat het is om het leven, en een aanzienlijk deel van het mijne, te schenken aan een kind. Maar ik heb wel een moeder, en hoop er ook ooit één te zijn.

Een wringend gevoel, een vraag blijft resoneren. Eén die ik niet meteen onder de juiste woorden kan brengen. De eerste woorden die komen zijn: kan en mag er een grens zijn aan de onvoorwaardelijke liefde en steun van een ouder? Betekent het ouderschap dat je de rit uitzit, ongeacht de bochten en kronkels die deze rollercoaster maakt?

Die woorden doen het nog niet helemaal, maar doen me wel denken aan een blogpost van Esther Perel, genaamd ‘De mythe van de onvoorwaardelijke liefde‘. En daar, in haar betoog, legt Perel haar vinger exact op de wonde. Ze geeft ze me de perfecte woorden.

“Kan je helemaal van iemand houden, zonder dat je van elk deel van die persoon houdt?”

In haar bijdrage stelt ze dat we een enorme druk leggen op onze romantische relaties en onszelf daarmee een onmogelijke opdracht opleggen. Maar bij het bekijken van ‘Als je eens wist’ vroeg ik me toch af: is dit niet minstens gelijkaardig voor de relatie tussen ouder en kind?

Als partners kies je ervoor je leven met elkaar te delen en weet je – meestal, ongeveer – met wie je dat doet. Sommigen hebben checklists, anderen hebben eerder bijzonder scherpgestelde voelsprieten voor een minder tastbare ‘vibe’. Maar in essentie maak je een meer of minder geïnformeerde keuze die toch op een minimum aan informatie gebaseerd is.

Als kind ben je als het ware overgeleverd aan de wens van je ouders om nieuw leven op de wereld te zetten. Je kiest je ouders niet. En als ouder kies je je kind niet. Wanneer een partner niet voldoet aan onze basisbehoeften en verwachtingen, is er altijd de optie om deze de deur te wijzen. Voor een ouder is dit een ander verhaal.

Wat deze derde reeks, met haar schitterende getuigenissen mij vooral op het hart drukte, is dat ouders ook maar mensen zijn, en kinderen ook maar kinderen. In dat imperfecte mens-zijn moeten ze elkaar proberen te vinden.

Wat met een ouder die worstelt met depressie? Wat met een kind dat verslaafd raakt? Het moet bijna onvermijdelijk gepaard gaan met een ambiguïteit die moeilijk te plaatsen is in het idee van onvoorwaardelijke liefde. Misschien hangt het wel af van hoe je die onvoorwaardelijke liefde definieert.

Bij het zien van enkele van de getuigenissen denk ik terug aan het boek ‘Beautiful boy’, geschreven door David Sheff. Zowel hij als zijn zoon Nic schreven hun eigen verhaal rond de verslaving van deze laatste neer in een boek. De verfilming was pakkend, de boeken hebben mijn hart een beetje doen breken.

In zijn getuigenis beschrijft Sheff hoe hij, als vader, op zoek gaat naar een manier om onvoorwaardelijk van zijn zoon te houden, doorheen zijn verslaving, en de worsteling die hij hierbij ervaart. Hij schrijft: “Hoe kunnen beide Nics, de liefhebbende, attente en genereuze, en de zelfingenomen en zelfdestructieve, dezelfde persoon zijn?” Impliciet durf ik hier de echo van een tweede vraag in te horen: “Moet ik, als vader, van beide Nics houden?”

Net die ambiguïteit komt ook enorm sterk terug in de getuigenissen in ‘Als je eens wist’. Als mens worden zij uitgedaagd door emotioneel of fysiek geweld, door afpersing, enzovoort. Maar ook in hun zijn als ouder worden ze uitgedaagd. “Hoe ben ik hier ouder? Hoe ver moet of mag ik gaan? Mag er een punt komen waar ik zeg: nu heb ik genoeg gehad, ik stop ermee? Hoe moet ik de verbinding met mijn kind behouden zonder mezelf te verliezen?”

Er lijkt zo een spanningsveld te ontstaan tussen het behouden van de eigen authenticiteit of zelfs de eigen veiligheid en de hechtingsrelatie met het kind. Misschien moet men soms een stap terug nemen, een grens aangeven en bewaken, om zelf niet volledig onderuit te gaan? Een moeder spreekt:

“Hij was niet agressief, hij heeft agressieve dingen gedaan. Hij was niet mijn zoon, hij was een verslaafde in een drugspsychose”

Hier zie je iets gebeuren in het verhaal van de ouders, in die spanning tussen hechting en authenticiteit. Het ‘agressieve’, het ‘verslaafde’, het ‘zieke deel’ wordt losgemaakt van het geliefde kind. Het wordt bijna veruitwendigd, als een externe kracht die het kind in zijn macht heeft.

Vervolgens gaat men het gevecht aan met deze externe kracht en blijft het kind omarmen. En net deze splitsing lijkt ouders toe te laten om van hun kind te blijven houden, om die onvoorwaardelijke relatie te kunnen blijven behouden, ongeacht of er nog fysiek contact is of niet.

“Ondanks alles wat er gebeurd is, zeg ik altijd ‘Dat is de verslaafde kant’. Van mijn zoon ben ik altijd blijven houden. Want het blijft altijd mijn kind. En ik blijf altijd zijn moeder.”

En zo vond ik de nodige woorden om de juiste vraag te vormen. Kan je hélemaal van je kind houden, zonder dat je van elk deel van hen moet houden?

Op die vraag heb ik nog steeds geen antwoord, maar ik hoop dat het mogen stellen van de vraag de nodige ruimte creëert voor mensen, voor ouders én kinderen – en ooit voor mezelf – om zelf een antwoord te formuleren.

_____

Fleurt Baert is klinisch psycholoog (phd) en is verbonden aan PRAKTIJK50, een multidisciplinaire praktijk in Lokeren. Daarnaast is ze als wetenschappelijk onderzoeker verbonden aan de UGent.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe uw reactie gegevens worden verwerkt.