Familiale bemiddeling is telkens opnieuw een zoektocht in gentle persuasion: hoe kan je mensen ertoe bewegen het justitiële strijdkader links te laten liggen? Hoe kan je mensen verleiden om hun problemen zelf in handen te nemen? Hoe kan je ze uitnodigen tot een zoektocht naar minimale afspraken ondanks hun onoverbrugbare verschillen? Wat zou daarbij de winst voor hen en hun omgeving zijn? Vaak verzucht ik: ‘wat ben ik blij dat ik daar niet in zit, dat het niet mijn pakje is. Zij moeten met die onontwarbare knopen leven en een uitweg vinden!’
Bemiddeling is voor hen vaak een laatste kans om er samen uit te komen. In die zin ben ik als bemiddelaar telkens geboeid om te zien welke inspanningen ze daarvoor leveren. Als bemiddelaar breng je steeds visies in. Al is het maar de hoopvolle gedachte dat er een uitweg is, dat ieders denken zinvolle inspiraties bevat en dat je in een gestold conflict kan inbreken.
Je drukt uit dat je met een houding van verwondering over en respect voor het verschil, een dialoog tussen de partijen kan stimuleren. En dat die dialoog mogelijk blijft, ook als de situatie uitzichtloos aanvoelt of mensen emotioneel worden. Af en toe constateer ik dat een metafoor of een aparte reflectie plots een opening geeft: een onverwachte wending in het bemiddelingsproces.
Het boeiende blijft dat je nooit op voorhand weet hoe en wanneer een bemiddelingsgesprek kantelt. Ik beschrijf twee van deze bijzondere momenten.
Rimpelloos en stormachtig water: kan dat samen?
Dit conflict kadert in een ruimere conflictueuze familiegeschiedenis. Jarenlange vechtscheidingen tussen de ouders en verschillende kinderen die het contact verbraken met beide ouders en naar het buitenland vertrokken. In het licht daarvan hield de band tussen deze dochter en deze vader lang stand en was ook heel bijzonder. Maar tijdens haar zwangerschap verbreekt ook deze dochter het contact met vader.
(Groot)vader vraagt bemiddeling aan. Hij staat op het punt via justitie omgangsrecht als grootvader op te eisen. Hij wenst zijn dochter en twee kleinkinderen terug te zien. Grootvader heeft zijn kleinkinderen nooit ontmoet. De jongetjes zijn ondertussen zeven en vijf jaar oud. Kritiek van vader op de partnerkeuze en de zwangerschap van dochter heeft jaren geleden voor haar de deur dicht gedaan. Haar man en de volledige schoonfamilie moeten niks weten van vader. Verscheidene herstelpogingen van vader hebben niets opgeleverd. Op een bepaald moment in de bemiddeling spreken beiden zich duidelijk uit. Dochter geeft aan dat vader veel te ver is gegaan tijdens hun laatste conflict en dat dit onherstelbaar is. Ze is nu een volwassen vrouw met een eigen gezin en een eigen nieuwe rustige, conflictloze familie. Ze geniet daarvan.
Ze komt niet op haar standpunt terug: contact kan absoluut niet meer en onder geen enkele vorm. Ze wil stilaan de bemiddeling stoppen. Vader zegt dat hij hun laatste ruzie ziet als een van de vele ruzies die daaraan vooraf gingen. Niet meer en niet minder. Hij wil vooral de oude band met zijn dochter terug. Volgens hem is het conflict bij te leggen. Het gesprek verloopt zeer emotioneel. Het verschil toont zich helder. Het is een dramatisch moment. Een uitweg, die rekening houdt met de nood aan erkenning en beveiliging van dochter en met de wens van vader naar contact, lijkt er niet meer in te zitten.
Tijdens de exploratie verneem ik dat de schoonzoon en de hele schoonfamilie zwaar wegen op de veranderingsmarge. Elk contact met grootvader houdt volgens hen het risico in op kwetsuren voor de kleinkinderen. Er mogen geen foto’s van de kleinkinderen uitgewisseld worden, er kan geen sprake zijn van contact, zelfs niet in een publieke speeltuin, waar de hele familie bij is. Ik begin de neiging te krijgen het op te pakken voor die ‘rare’ (groot)vader, tegen de (schoon)familieclan in. Een lastige en vooral onbruikbare neiging want miskennend voor de belevingen en opvattingen van dochter en schoonfamilie.
Ik zoek hoe ik kan blijven recht doen aan de ervaringen die tot deze patstelling hebben geleid en waar vader zeker zijn aandeel in heeft. Ik hoef niet voor de ene of de andere te pleiten. Familiale banden kunnen er soms zo uitzien en dan is een pijnlijke breuk en afstand ook een uitkomst. Ik vraag of ik nog een afsluitende reflectie mag geven over iets wat me treft. Dat kan.
Mij treft het vertrouwen dat vader heeft in de vele stormen die jullie samen hebben kunnen doorstaan en overwinnen. Volgens hem hebben jullie beiden zeer veel ervaring in het varen op woelige waters vol krachtige stormen. Volgens hem hebben jullie die stormen altijd de baas gekund. Jij, als dochter, zegt als het ware, deze storm is een fatale tsunami-achtige vloedgolf. Dat heeft alles zo fundamenteel verwoest. De heropbouw was lang en lastig. Andere mensen hebben geholpen om alles op zijn plooi te krijgen. Geen tsunami meer, zeker nu niet met de kinderen erbij. Daar waak jij samen met je schoonfamilie over. Zo staan de zaken blijkbaar nu.
Het volgende afsluitende gesprek begint zeer onverwacht. Dochter zegt dat ze getroffen is door het beeld van die stormen en tsunami’s. Volgens haar hebben de kinderen een voldoende veilige periode doorgemaakt in een heel rustige, besloten, rimpelloze vijver. Ze miste af en toe het stormachtige. Ze wil zelf opnieuw iets van die inspiratie in haar leven en ze wil ook haar kinderen iets van die familiale bagage meegeven. Ze wil onderhandelen over een zeer geleidelijke opbouw van het contact. Met uitsluiting van tsunami’s. En met desnoods wat rimpelingen in haar nieuwe familiale netwerk. Er wordt een langetermijnplan opgesteld met verschillende ‘veiligheidskleppen’.
Zachte kleurschakeringen naast een strak wit en zwart!
Na de partnerscheiding moeten ouders voortaan ‘solo’ ouderen (Cottyn, 2009). Lastig, vooral als de samenleving van ouders wel een gezamenlijk standpunt of minimale afstemming verwacht, bijvoorbeeld over schoolkeuze en medische zorg. In de realiteit kan het kind niet tezelfdertijd in twee scholen aanwezig zijn of tezelfdertijd wel en niet gevaccineerd zijn. Er dienen keuzen gemaakt te worden. Lastig, vooral als beide ouders elk een sterk eigen pedagogisch project en duidelijke visies hebben.
In de volgende bemiddeling staan verschillende onderhandelingspunten op de agenda. Een ervan is vaccinatie. Vader wenst de zoon nu meteen en uitvoerig te vaccineren, moeder is absoluut tegen elke vaccinatie. Moeder werkt als verpleegster in een groepspraktijk voor alternatieve geneeskunde, vader werkt in een bedrijf als ingenieur. Ze leven in kringen waar verontrustende verhalen circuleren over kinderen die ziek worden, hetzij door de ondermijnende werkzaamheid van de vaccinaties, hetzij door de ondermijnende kracht van niet gevaccineerd zijn. Voor de scheiding was moeder dé ouder bij uitstek die het pedagogische plan vorm gaf. Dus, het kind wordt nu niet ingeënt omdat het toen ook niet werd ingeënt. Vader ervaart dit als een punt waarop hij voor de zoveelste keer moet vechten om zijn nieuwe vaderschap na de scheiding vorm te geven.
Ik benoem gemeenschappelijke ordeningen: ze zijn beiden bezorgd over de gezondheid van hun kind, het vormt voor beiden een zeer belangrijk item in de opvoeding. Geen van beiden wil dat het kind schade zou ondervinden door een foute beslissing. Beiden hebben een invalshoek die sociaal gedragen wordt. Er is zeer grondig en diepgaand nagedacht. Beiden engageren zich voor hun pedagogisch plan met hun kind. Beiden willen er heel ver in gaan. Ze zijn beiden oprecht bezorgd en betrokken op de gezondheid van hun kind. Zijn lichaam mag niet ‘overvraagd’ worden.
Deze gedeelde ordeningen, respect voor ieders visie en de particuliere sociale inbedding ervan, geven echter meer en meer van hetzelfde, het zit muurvast! Vader ervaart erkenning voor zijn denken en wordt vervolgens erg zenuwachtig en ongeduldig. Want als zijn mening ertoe doet, moet ze bijgevolg ook meteen uitgevoerd worden. Moeder ervaart bij die erkenning een bevestiging van de oude gang van zaken.
Wat zeg ik, wat doe ik, welke ingang neem ik? Er komt zoveel op me af. Zal ik het bemiddelingskader en hun keuze tot bemiddelen in vraag stellen? Kijken hoe het verleden hen parten speelt in het maken van een overstap naar een nieuwe samenwerking als ouders? Ik voel dat ik het gesprek wil overnemen. Ik neig er naar zelf een inhoudelijk voorstel te bedenken en een oplossing te forceren. Opnieuw eerder een interessant alarm dan een bruikbare impuls! De vraag blijft immers: waar zit iets dat hen uitnodigt om te bewegen, een weg uit dit gestagneerde punt?
Al twijfelend en stuntelend, probeer ik weer aan te sluiten bij hun zoektocht. Ook al verloopt het zoeken naar een uitweg momenteel zeer moeizaam, ik hou mezelf voor dat het een oefening kan zijn voor zoveel andere onderhandelingen die de volgende jaren zullen volgen. De uitdaging ligt erin om doorheen deze bemiddelingsbijeenkomsten samen uit de patstelling te geraken of ervoor te kiezen om de knopen door een rechter te laten doorhakken. Dat kan ook nog altijd.
Ik besluit om de beslissingsdruk wat te vertragen. Ik kan niet anders dan hun absolute standpunten en hun posities te laten voor wat ze zijn en er rond te cirkelen. Zwart en wit liggen ondertussen voldoende scherp en onwrikbaar op tafel. In die zin verschijnen ze beiden als stevige en autonoom denkende mensen met, helaas, radicaal tegengestelde standpunten. Toch merk ik af en toe kleine kleurschakeringen, tussendoor en nauwelijks zichtbaar. Ze hadden tijdens hun huwelijk op complementaire wijze goed samengewerkt.
Mijn interesse voor het thema lichaam brengt me op het spoor om te verkennen hoe zij denken over krachten en begrenzingen van een lichaam, over ziekte en gezondheid. Hoe ga je best om met een ziek kind? Laat je dat best op eigen krachten uitzieken? Lukt het soms op eigen krachten? Hoe omschrijven ze het lichaam van hun kind nu? Om de haverklap ziek? Kwetsbaar? Een goeie weerstand? Ja, leggen ze uit, meestal laten we onze zoon op eigen kracht uitzieken. Dat kan enkel gevaar opleveren als er gelijktijdig een griepepidemie zou zijn of, op momenten dat er op school of in de familie of buurt, weer besmettelijke kinderziekten rondwaren. Dan riskeert de belasting voor hem dubbelop te zijn.
Dus, de onverwachte combinatie van twee of drie ziektes tezelfdertijd kan een risico vormen. Ja, dat vinden ze wel allebei. Ze leggen uit dat dit de weerstand te sterk op de proef stelt. Dus lijkt hun zoon, met zijn krachtig lichaam, er goed in te lukken om een afgebakende en beheersbare ziekte-episode geheel op eigen krachten te doorstaan? Daar zijn ze het over eens. Ik vraag me luidop af wat volgens hen het verschil is tussen onverwacht door een ziekte getroffen worden en het gedoseerd toedienen van dezelfde ziektekiemen via een vaccinatie. Hoe zien ze dat dan? Kunnen ze me dat uitleggen? Zijn dat dan dezelfde ziekten of verschillende ziekten?
Meneer zegt dat hij niet tegen het spirituele gedachtegoed op zich is. Hij vertelt ineens dat hij voor zichzelf af en toe pendelt, maar niet rond ziekte en genezingskwesties van zijn zoon. Voor het leven van een kind moet je andere houvasten en zekerheden inbouwen. Daarop geeft mevrouw ineens aan dat ze vooral bezorgd is over de extra stoffen die toegediend worden met een mogelijk nuttige vaccinatie. Een soort van collateral damage in het product zelf.
Ik vraag of dat voor alle vaccinaties zo werkt. Of er vaccinaties zijn met meer of minder bijwerkingen of bijstoffen. Of er ziektes zijn waar het voordeel van de voorspelbaarheid voor gaat op het vermijden van de ‘ongewenste ballast’ die mee naar binnen komt met een vaccinatie. Tetanus lijkt voor beiden een dergelijke vaccinatie te zijn. De risico’s van niet toedienen liggen daar hoger dan de risico’s van het toedienen. Ik vraag hen of ze verdere informatie kunnen inwinnen rond de basisvaccinaties en eventuele andere. Ze zullen elk de eigen en de samen gekende artsen bezoeken om aan de nodige informatie te komen.
De volgende bijeenkomst begint onverwacht. Er is een lijstje met welke vaccinaties nu best wel gegeven worden. Vervolgens wordt er een tijdpad gemaakt om, rekening houdend met de veerkracht en draagkracht van het lichaam van hun zoon, een aantal vaccinaties met langzame tussenpauzes toe te dienen.
In familiale bemiddeling loop je al gauw aan tegen de moeilijkheidsgraad van heftige conflicten, schrijnende kwetsuren en gepolariseerde meningen. Er zijn talloze momenten waarop je denkt ‘het zit vast, ik zit vast, misschien zitten zij vast, het zal hier nooit lukken’. En soms lukt het toch, onverwacht stroomt de dialoog weer. De patstellingen worden verlaten. Wat gebeurde er? Het blijft boeiend om te reflecteren over deze kantelmomenten.
_____
Kris Decraemer is klinisch psycholoog en erkend bemiddelaar. Ze werkt als staflid bij de Interactie-Academie.
Nvdr – Deze bijdrage verscheen oorspronkelijk als artikel in het Systeemtheoretisch Bulletin (2010).