In Vlaanderen is er -vooral in de grootsteden- een onevenwicht tussen vraag en aanbod van bepaalde scholen, en gaan ouders letterlijk kamperen aan de schoolpoort om hun kind zeker in die ene school van hun voorkeur te kunnen inschrijven. Een telkens terugkerend fenomeen in de vroege lente, in het perspectief van het aankomende volgende schooljaar. Dit gebeuren is voor ouders niet vrijblijvend. Het raakt mensen persoonlijk. Welke school is het beste voor mijn kind? Welke biedt het meeste ontwikkelingskansen? Wat moet ik doen als ouder om een ‘goede ouder’ te zijn? Daarnaast spelen ook praktische overwegingen een rol.
Laatst las ik in De Standaard (Tom Naegels DS 17 03 18 ) een interessant perspectief op ‘kamperen aan de schoolpoort’ : ‘denken dat er maar één perfecte school bestaat, is als denken dat je maar bij één persoon gelukkig kan worden’. Toch wel even iets om over na te denken. En even verder op in het zelfde artikel in De Standaard (vrij verwoord ): ‘het is een haast onmogelijke oefening om uit te zoeken aan de hand van allerlei parameters welke school nu echt de beste zou gaan zijn, laat staan dat je grip zou hebben op de toekomst. De auteur wijst hier onrechtstreeks op een aantal interessante evidenties in dit discours. Ik probeer er enkele onder woorden te brengen.
Ten eerste lijkt het er op dat in dit verhaal de invloed van het kind/jongere zelf, in het discours van de kamperende ouders, helemaal op de achtergrond lijkt te verdwijnen. Alsof je als kind/jongere zelf geen impact zou hebben op je welzijn op school. Alsof hun lot compleet is overgeleverd aan dat ene moment van dé juiste schoolkeuze. Er bekruipt mij hierbij toch een zekere bezorgdheid. Met dit soort denken lopen we immers het risico dat we van de toekomende generatie geen sterke, veerkrachtige jongeren maken. We dreigen er afhankelijke, onzekere wezens mee te creëren. De boodschap klinkt luid: je moet maar het geluk hebben in de perfecte omgeving terecht te komen, en anders ben je er geweest… De ‘agency’ van het kind/jongere zelf wordt daarbij schromelijk onderschat.
Een tweede opvallend element is dat dit gebeuren een gigantische druk op ouders kan leggen om toch maar de ‘juiste omgeving’ (als die al zou bestaan?) voor hun kind uit te zoeken, en daar enkele nachten kamperen voor over te hebben. We creëren een beeld naar andere ouders toe dat we het perfect moeten doen. En op hun beurt kunnen ook kinderen hiermee de boodschap ingelepeld krijgen dat we telkens aan de hoogste standaarden dienen te voldoen, het dominante discours moeten volgen. De American Dream is niet veraf, de ‘good enough’ parent lijkt daarmee ver achter ons te liggen…
Aan de andere kant zou het ook niet eerlijk zijn de kamperende ouder hier eenzijdig met de vinger te wijzen. Blijkbaar is het als ouder soms moeilijk om er bij te horen , een goede ouder te zijn zonder te gaan kamperen … Er lijkt een nieuw discours te ontstaan waarin het ‘bon ton’ is om te kamperen, waarin je identiteit als ouder wordt verbonden met je kampeerbereidheid. Niet eenvoudig aan deze druk te weerstaan.
Ik vraag mij bijkomend af of het kan dat door het kampeerdiscours een veel belangrijker, maar minder zichtbaar verhaal wordt weg geduwd. Hoe zit het eigenlijk met de intieme relatie tussen ouder en kind, het alledaagse, de kleine banale dingetjes…? Ligt het welzijn van een kind, jongere, ouders niet eerder daar in? Elke dag opnieuw, in dialoog met je kind, de school, en je omgeving afstemmen, kijken waar het anders kan, maar ook aanvaarden wat niet veranderd kan worden (soms lopen de dingen niet zoals je als kind, ouder, leerkracht wel zou willen), samen zoeken naar oplossingen, enz. Een oefening die dag in dag uit wordt gevoerd, aan de keukentafel, in de schoolagenda, aan de schoolpoort, of met de simpele zin na school: ‘hoe was’t?’ Waar dan meestal op volgt: ‘goed’.
Misschien moeten we daar weer wat meer op inzetten?
En dan nog even over die scholen (en vooral de vele medewerkers van die scholen) waar niet voor gekampeerd wordt. Wat met hun niet aflatende inzet om voor de kinderen/jongeren in hun school dagdagelijks op een betrokken wijze aan de slag te gaan? Wordt hun succes en kwaliteit en inspanningen nu plots afgemeten aan het aantal kampeerders aan de schoolpoort? Je zal er maar de directeur, een bevlogen leerkracht zijn. Maar ook als ouder of kind? Zijn die dan in een ‘tweederangsschool’ terecht gekomen?
Het zal je eerste schooldag maar zijn: mama en papa gefoeterd, geroepen en geschreeuwd dat ze met deze school niet tevreden zijn. En daar stap je dan binnen… Zou het echt zo erg zijn als ze zeggen? En wat als het mee valt? Mag je dan ’s avonds na school nog overtuigd ‘goed!’ zeggen? En als ouder? Kan je dan nog aan andere ouders vertellen dat je er fijne contacten hebt, je betrokken voelt, je een goede relatie hebt met de leerkracht van je kind, … zonder een meewarige blik te krijgen?
___________
Hannes Verdu is klinisch psycholoog en systeemtheoretisch psychotherapeut. Hij is lector en onderzoeker aan Hogeschool West-Vlaanderen, heeft een eigen therapeutische praktijk en werk als freelancer voor de Interactie-Academie.
Tom Naegels, Schoolkeuze is een gok. De Standaard, 17 maart 2018.