Via deze bijdrage wil ik een discussie aanzwengelen over een specifiek fenomeen in het zorglandschap: begeleiding ‘over de leeftijdsgrenzen heen’ door instanties die gespecialiseerd zijn in het werken met mensen uit de ‘andere leeftijdscategorie’. Hierbij wil ik specifiek ingaan op de positie die ouderbegeleiding heeft binnen de jeugdsector.
Voorbeelden van begeleiding over een leeftijdsgrens heen zijn zorgprogramma’s waarbij kinderen door hulpverleners uit de volwassen GGZ, verslavingszorg en 1ste lijnszorg sector worden begeleid. Bijvoorbeeld kinderen van gescheiden ouders, van ouders met psychiatrische problematiek (KOPP) en van ouders met verslavingsproblemen. Het voorbeeld waar mijn interesse naar uitgaat is ouderbegeleiding uitgevoerd door de jeugdsector: jeugd GGZ en jeugdzorginstanties. In zekere zin zijn deze voorbeelden elkaars spiegelbeeld: de volwassenen sector biedt zorg aan het kind en de kind sector biedt zorg aan de volwassene.
Overeenkomsten
Kenmerkend voor deze leeftijdsgrens overschrijdende hulpverlening : ze bieden facetbegeleiding: niet het gehele kind staat centraal: de rol als zoon/dochter staat centraal en niet de volwassene in zijn geheel staat centraal: de vader/moederrol staat centraal.
Een ander kenmerk voor deze diensten: de volwassenen sector wordt gefinancierd voor de behandeling van de volwassenen, de jeugdsector krijgt geld voor de behandeling van de jeugd. Deze situatie maakt dat de ‘grensoverschrijdende begeleiding’ wordt verantwoord door het belang van deze begeleiding voor de aangemelde cliënt. Zorg voor het KOPP-kind moet vanuit de financieringslogica, de volwassen cliënt bij zijn eigen proces helpen, ouderbegeleiding moet bijdragen aan vooruitgang bij het kind.
Een derde overeenkomst is dat grensoverschrijdende begeleiding voor deze extra cliënten ook batig moet zijn. Ouders kunnen zich gesteund voelen door de begeleiding (en dat is weer goed voor het kind), het kind kan adviezen krijgen, zien dat er ook nog andere kinderen zijn zoals hij (en dat is indirect ook weer goed voor de volwassene).
Een vierde overeenkomst is terug te zien in de organisatie hiërarchie. Degene die de KOPP-training aanbiedt rapporteert aan psychologen/ psychiaters gespecialiseerd in volwassenenzorg.
En de ouderbegeleider rapporteert vaak aan een orthopedagoog, kinderpsycholoog en kinderpsychiater. Deze structuur ondersteunt de ‘core business’ van de organisaties in kwestie. Immers: de jeugdpsychiater binnen de jeugdsector zal geneigd zijn om de belangen ‘binnen de leeftijdsgrenzen’ te behartigen en focussen op clienten waar hij/zij veel expertise over heeft.
Verschillen
Er zijn ook verschillen. het aanbod voor de zoon/dochter heeft bijna altijd een semi-geprotocolliseerd en sterk gelimiteerd karakter. Voor kinderen met ouders die client zijn in de volwassenen zorg bestaat bijvoorbeeld het aanbod om deel te nemen aan een x-aantal groepssessies met lotgenoten waarbij er vooraf geselecteerde thema’s worden behandeld. Het zijn vaak doe- en praatgroepen die 2 keer per jaar samenkomen, maar er zijn ook programma’s van 5-8 groepssessies. Individuele gesprekken worden nauwelijks aangeboden en wanneer dit wel een aanbod is dan gaat het vaak over één gesprek.
Ouderbegeleiding binnen de jeugd GGZ/ jeugdzorg is vaak veel minder gelimiteerd en minder geprotocolliseerd. In de praktijk kan ouderbegeleiding vaak parallel lopen aan de kindbegeleiding, waarbij het niet ongebruikelijk is dat de intensiteit van de ouderbegeleiding de kindbegeleiding overstemt. De agenda van de ouderbegeleiding is vaak vrij open: ouders bepalen mede welke thema’s/ onderwerpen worden besproken. Hierbij is de setting zelden een groepssessie. Dergelijke langdurige, intensieve, open en individuele trajecten zijn binnen de ‘leeftijdsoverschrijdende’ volwassenen sector simpelweg ondenkbaar.
Een ander belangrijk verschil is ook terug te zien in de beslisboom bij doorverwijzingen. Wanneer bijvoorbeeld het KOPP-kind onvoldoende wordt geholpen bij de focus op hun ‘dochter/ zoonschap’ dan is het gebruikelijk om heel snel de overstap te maken naar een specialist in ‘kind zaken’ en dan wordt begeleiding al heel snel therapie. Bij de volwassenen hulpverlening zien ze zichzelf al snel als onbekwaam voor het aanbieden van meer zorg: ‘We zijn toch immers een volwassenenwerking?!’ Het wordt ook al snel als ongepast gezien: aandacht voor ‘dochter zijn van’ mag niet instrumenteel worden ingezet voor de zorg van de volwassene.
Bij ouderbegeleiding wordt door de jeugd GGZ/ jeugdzorg instanties veel trager doorverwezen en lijkt de vraag is de ouder hier voldoende mee geholpen? veel meer vermengd met is het kind gebaat bij deze ouderbegeleiding? Het is in de jeugdsector redelijk gepast om aandacht te besteden aan ‘vader zijn’ vanuit een welzijnsperspectief op het kind. Het belang van het kind fixeert de ouderbegeleiding op het facet ouderschap met als gevolg dat de noden van de volwassene minder centraal staan en er zo lang met de ouder kan worden gewerkt zolang het kind erbij gebaat is. Ouderbegeleiding is daarmee vaak gewoon kindbegeleiding via een omweg. Een ouder mag wel instrumenteel worden ingezet voor de zorg van het kind.
Ouders kunnen zich soms helemaal vinden in het idee dat de zorg voor hen gericht is op het proces hun kind. Kinderen kunnen dit soms ook waarderen: ‘mama en papa praten met een mevrouw omdat ze willen kijken hoe ze een hele goede papa en mama voor mij kunnen zijn’. Soms willen kinderen en ouders een andersoortige ouderbegeleiding. Dan wil een kind dat ‘mama met iemand kan praten, omdat ze het zo druk heeft’ en dan willen ouders een gesprekspartner die bij hen stilstaan rondom de complexiteit van hun leven, een professional die ‘een keer met ons bezig is en niet met onze zoon’.
Wat is nu een logische plaats voor ouderbegeleiding?
Als ouders hulp vragen dan kunnen daar dus verschillende beweegredenen aan ten grondslag liggen. Het is mooi wanneer een zorglandschap hierop aansluit. Ik zou het daarbij een goede zaak vinden wanneer zorgorganisaties een aanbod uitwerken waarbij ouders kunnen kiezen of ze met hun vragen aankloppen bij de volwassen- of jeugd sector. Wanneer ze begeleiding met een focus op het welzijn van het kind voor ogen hebben dan kunnen ze bij de jeugd georiënteerde instanties aankloppen. Dit past bij de financiering en sluit aan bij de inhoudelijke focus en expertise. Daarbij lijkt het me dus gepast dat volwassenen die trajecten voor henzelf willen aangaan met een focus op ouderschap bij de volwassenen werking kunnen aankloppen. Dergelijke trajecten zijn voor de jeugdsector niet zuiver aan te bieden: ze zitten simpelweg altijd gewrongen met hun opdracht (zorg voor het kind), financiering (zorg voor het kind) en professionele hiërarchie (geënt op het kind).
Een traject voor een volwassene binnen de volwassenen sector geeft zowel de hulpverlener als de volwassene de ruimte om te spreken over waar de cliënt over wil spreken. Zodoende ontstaat er veel meer zuiverheid in de agendavoering en ontstaat er ruimte.
Voor alle duidelijkheid: ik pleit niet voor pedagogiek en ontwikkelingspsychologie binnen de volwassen sector: ik pleit juist voor een scheiding van deze twee specialisaties. Ik pleit voor een therapeutische ruimte voor volwassenen die met het ouderschap worstelen. Deze hulp is dus geen hulp waarin de volwassene een professional tegenover zich heeft die verstand heeft van pedagogiek en ontwikkelingspsychologie. Daarvoor moet de volwassene elders zijn. Dat heeft als nadeel dat sommige ouders naar twee plekken moeten gaan. Dat heeft als voordeel dat beide hulpverleningssituaties vertrekken vanuit zuivere uitgangspunten.
Een verandering in het denken over ouderschap?
Een dergelijke herinrichting van het zorglandschap sluit in mijn ogen ook aan bij een sluipende beweging in het denken over ouderschap. Mijn voelsprieten vertellen mij dat het centraal zetten van het ouderschap voor volwassenen steeds minder evident aan het worden is. Steeds meer volwassenen lijken erg gehecht te zijn aan een verdeelde aandacht voor de vele facetten van hun mens zijn. Ze lijken erg beducht te zijn voor het idee dat ‘ouderschap’ hun partnerschap, vriendschappelijke relaties, professionele, sportieve en avontuurlijke identiteit overstemt. Ik vermoed dan ook dat de voorgestelde herinrichting goed gesmaakt zal worden en dat een vasthouden aan verworven posities van sectoren, zal leiden tot een stroom van volwassenen met oudervragen naar de volwassenen sector. Wanneer deze sector niet is ingesteld op het opnemen van ouderthema’s in begeleidingen en therapeutische trajecten dan is hun aanbod simpelweg gemankeerd.
Ik verwacht ook dat wanneer de jeugdsector zichzelf onvoldoende afbakent en halfslachtig ingaat op de ‘volwassen mens’, dit begeleidingen in toenemende mate zal frustreren. Hierdoor vergroot de al bestaande mismatch tussen de vraag van deze mensen en de begeleiding die de jeugdsector te bieden heeft. Dat is een situatie die kinderen ook niet ten goede komt: kinderen zijn immers gebaat bij een goede afstemming tussen de hulpverlening en hun ouders.
Ter afsluiting: ik weet dat heel veel ouderbegeleiders binnen de jeugdsector hun best doen om niet instrumenteel met ouders te spreken, om het belang van de ouders, de volwassenen, centraal te stellen. Ik wil op geen enkele manier afbreuk doen aan deze massale inspanningen met zeer mooie resultaten. Maar…. zou het niet ongecompliceerder zijn wanneer zij dit werk kunnen doen binnen een volwassenen werking?
P.s. Kijkt u ook al uit naar onze discussie over waar een gezinsgerichte focus thuis hoort?
___________________
Paul Castelijns is kinder – en jeugdpsycholoog en systeemtheoretisch psychotherapeut. Hij werkt als staflid bij de Interactie-Academie.
Als ervaringsdeskundige, orthopedagoge en in opleiding zijnde contextuele begeleider, tracht ik het begrip coach/counselor van het ouder-zijn sinds enkele jaren meer in beeld te brengen, nl. onder het begrip oudersensitief werken. Vanuit het werken met ouders van kinderen met een beperking, ontwikkelingsstoornis of chronische ziekte merk ik hoe vaak zij al heel lang geholpen worden in hun opvoedingstaken, maar zelden hun eigen noden of beleving mogen uiten of zelfs nog maar in woorden kunnen brengen. Met hun in dialoog is gaan is niet van-zelfs-sprekend en niet-van-zelfs-horend. Ik werk vaak met ouders die veel ‘meer’ of ‘anders’ in hun ouderschap moeten staan, maar zeer weinig zelf ondersteuning krijgen om de gebeurtenissen te laten doordringen, dit onbekende en ongebruikelijke ouder-zijn te bevatten, laat staan tijd krijgen om te leren leven met mogelijk levend verlies en een goede multi-focus transitiebegeleiding te krijgen. Daarom steun ik elk initiatief die op elke moment de ouder een aanspreekpunt biedt om het ontwikkelingsproces van het ouder-zijn te ondersteunen, zodat niet alleen het oudereffect, maar ook het kindeffect een plaats krijgt.
Dit artikel geeft stof tot nadenken en sluit aan bij een frustratie die inderdaad oploopt in de praktijk van ouderbegeleiding binnen de jeugdzorg/ jeugd GGZ. De processen van ouders passen niet binnen de protocollen en het knelt dagelijks, de speelruimte om een effectieve positionering te kiezen is er amper. In de grote zaken, maar ook praktisch: waar laat ik de afspraken die ik wil bewaren? in het dossier van het kind, die recht heeft om het in te zien, maar die niet bij deze gesprekken is geweest? Ik ben benieuwd hoe andere ouderbegeleiders met deze dilemma’s omgaan en welke ruimte zij hebben om hun werk goed uit te kunnen voeren.