‘ The true opposites of belief, psychologically considered, are doubt and inquiry, not disbelief.’
William James (1950)
Over de dingen en het ik
In zijn roman uit 1926 ‘Iemand, niemand en honderduizend’ beschrijft Luigi Pirandello de zoektocht van een man naar zijn ware identiteit. De hoofdpersoon, Vitangelo Moscarda, is een man uit één stuk. Iemand die zich comfortabel voelt met zichzelf, zijn relaties en achtergrond. Na een relatief onschuldige opmerking van zijn vrouw over zijn neus, realiseert hij zich dat zij al die jaren een ander beeld heeft van hem dan hij over zichzelf. Sterker nog, dat mensen hem waarnemen afhankelijk van hun gevoeligheden, geschiedenissen of interesses. Hij is niet één iemand, maar vele personen. Aanvankelijk overspoelt deze desintegratie van zijn persoonlijkheid Moscarda. Tot hij besluit om radicaal te breken met zijn vroegere identiteit en alle verwachtingen van anderen naast zich neer te leggen. Eindelijk vrij, een niemand of honderduizend iemanden, verzucht Moscarda: ‘Ik sterf elk ogenblik, en word weer geboren…levend en compleet, niet langer in mezelf, maar in alle dingen buiten mezelf (Pirandello,1988, p.194)
.
In Tracés onderzoekt Bie Michels de relatie die wij hebben met de dingen buiten onszelf. Spreekt het ding voor zichzelf en ontwaakt ons ik, zoals bij de hoofdpersoon van Pirandello’s boek, met de talrijke spiegelingen uit de wereld rondom ons, telkens weer opnieuw? Of omgekeerd, legt ons ik haar standvastige of grillige wil op aan de dingen? Of spreken noch de dingen noch ons ik, maar de waaier aan relaties en contexten waarin het ik en de dingen zijn ingebed? Vragen die op verschillende manieren te beantwoorden zijn en zo ook verschillend licht werpen op de dingen, onszelf en de verhouding tussen beide. De relatie tussen mensen en objecten is, zo beschouwd, niet één gegeven maar de resultante van visies en ervaringen. In deze bijdrage volg ik het project van Bie Michels vanuit een psychologisch en tussenmenselijke invalshoek. Als psycholoog en psychotherapeut gaat mijn aandacht uit naar de zoektocht van de kunstenaar, de verschuivende betekenissen, de relationele dynamiek en het ontstaan van nieuwe werkelijkheden in en door het project.
Vanzelf-zwijgendheden
Wanneer je als nietsvermoedende bezoeker de kringloopcentrale binnenwandelt, raak je overweldigd door de grote hoeveelheid spullen. Duizenden oude spijkerbroeken, knuffelbeertjes, ontelbare glazen en borden in alle maten en soorten, stoelen, koelkasten en gasfornuizen tot 5 meter hoog opgestapeld… De kringloopcentrale is niet alleen een opslagplaats, maar ook een recyclage centrum. Spullen worden binnengebracht, gesorteerd en weggegooid of gerepareerd en vervolgens verdeeld. Je kan je niet van de indruk ontdoen dat onze samenleving luchtig omspringt met haar geproduceerde materie en dat medewerkers in de kringloopcentrale op bijna even luchtige wijze proberen de vloedgolf aan gebruikte spullen in het gareel te houden. Spullen komen en gaan, worden bekeken en betast. Men oordeelt over kleur, kwaliteit, trendgevoeligheid en andere bruikbaarheidparameters van de dingen. Waar ze vandaan komen en waar ze naar toegaan, wie van ze gehouden heeft en waarom ze zijn weggedaan, is daarbij niet van tel.
En toch, soms resoneert een voorwerp met een gevoel, ludiek of ernstig. Iemand vist een smurfje uit een grote hoop, of een gek verkleedkostuum, of een kettinkje en legt het apart bij enkele andere ‘tentoongestelde’ voorwerpen. Bijna iedere afdeling heeft zo wel een paar uitgestalde rariteiten. In de maalstroom tussen afdanken en hergebruik lijken deze rariteiten emotionele symbolen van een uitverkoren relatie. Het zijn uitzonderingen in de grote hoop aan keur en sorteerwaar. Bijzonderheden, louter en alleen omdat ze, om wat voor reden dan ook, aandacht en interesse gewekt hebben. Niet om ze te hebben, maar om wat ze zijn.
Net als de vele voorwerpen komen de mannen en vrouwen die in de kringloopcentrale werken van verschillende ‘thuizen’. Zij spreken vele talen, hebben verschillende geloofovertuigingen en even zo vele achtergronden. Ook hun geschiedenissen blijven, zoals die van de dingen, onzichtbaar achter vlotte en routineuze sorteeractiviteiten. In dit opzicht is de kringloopcentrale, voor zowel de mensen als de dingen, een verzamelplaats van niet-vertelde verhalen, verstilde geschiedenissen ,vergeten herinneringen en verloren dromen. Een plaats waar enkel het nu om aandacht lijkt te vragen.
Bijna twintig jaar voor het verschijnen van Pirandello’s boek schreef William James , een van de grondleggers van de psychologie, dat een persoon net zo vele sociale ‘zelven’ heeft, als er beelden en indrukken zijn die anderen van hem of haar hebben. James verwerpt grote en allesomvattende theorieën en pleit voor een ‘universe of eaches’ . Een universum vol verschillende ideeën, perspectieven, opvattingen en met vele werkelijkheidscentra. Er is geen verborgen of verhuld verbindend en omvattend patroon. We creëren orde, door het weglaten van talrijke dissonanten en onordelijkheden. Zo beitelen we onze werkelijkheid, als een beeldhouwer zijn marmer en vinden in deze solide vorm de waarheid. Bie Michels sprak met personen over de hen omringende wereld van objecten. Een wereld die voor hen en anderen even waar als solide schijnt.
Een vanzelfsprekende en dus vanzelf-zwijgende omgeving. Even vanzelfzwijgend als hun eigen verhaal. Door bespiegelende reflecties, het traceren van de waaier aan gedachten, emoties en ervaringen over de relatie die we onderhouden met de dingen, toont Bie Michels met Tracés een ‘universe of eaches’. Nieuwe betekenissen worden gedacht, verrassende perspectieven gegenereerd, andere verhalen verteld. Verbeelding en poëzie, maar ook logica en wereldbeschouwing krijgen de overhand. En de mensen die denken en vertellen, worden boven een sobere, verzwijgende, ééndimensionale werkelijkheid getild. Zij worden even bijzonder als de voorwerpen die hen omringen.
Een analogie
Inbreken op het bestaande en de vele vanzelfzwijgendheden waarmee mensen zich omhullen is per definitie de opdracht van iedere psychotherapeut. Door verrassende vragen, bespiegelingen over patronen, ervaringen en reflecties op de impact van gevoelens, gedachten en handelingen probeert een psychotherapeut samen met cliënten een nieuwe realiteit uit. In dit spel met realiteiten zijn speelsheid en verbeelding onontbeerlijk. Immers door speelsheid en verbeelding kunnen andere werkelijkheden gedacht en gevoeld worden, perspectieven verschuiven en onze kaders en constructies kantelen.
Bateson (1972) vergeleek psychotherapie met het spel van jonge poezen en otters. In psychotherapie zijn spel en realiteit onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, omdat de kaders tussen wat echt en niet-echt is telkens wijzigingen. Hij schreef dat psychotherapie gezien kan worden als een ‘framed interaction between two persons, in which the rules are implicit but subject to change. Such change can only be proposed by experimental action, but every such experimental action, in which a proposal to change the rules is implicit, is itself a part of the ongoing game’ (Bateson, 1972, p. 192). Psychotherapie lijkt hierdoor niet op een meer rigide of gestructureerd spel zoals dammen of canasta, maar op een dynamisch systeem van een zich ontwikkelende interactie zoals je kunt zien tussen twee spelende kittens.
Verandering ontstaat in dergelijke speelse en experimentele interactie. Een psychotherapeut brengt daarbij nieuwe en andere contexten naar voor en zoekt naar die verbindingen, relaties, situaties en gebeurtenissen waar verandering of beweging mogelijk wordt of is. Dit therapeutisch oog voor context laat zich omschrijven met de metafoor van de blinde (Bertrando, 2007). Een blinde is niet in alle opzichten ‘blind’, zoals een ziende niet alles ‘ziet’. Zij nemen gewoon anders waar. Wanneer een ziende een kamer betreedt is zijn of haar blik analytisch-categoriaal en vaak ook oordelend. Is het hier schoon of eerder rommelig? Is het smaakvol? Kleurig? Saai? Burgerlijk? Gepast? Mijn smaak?…Vaak in een oogopslag is het geweten en geplaatst.
Echter, wanneer een blinde de kamer binnengaat, vraagt hij of zij zich af welke afstand er is tussen de tafel en de stoel, waar de deur zich ten opzichte van de kast bevindt. De relaties tussen de dingen doet er toe en kleine veranderingen in die verhoudingen worden waargenomen. De blinde is geïnteresseerd in de tussenruimtes en zijn of haar positie daarin. Oog voor context betekent voor een psychotherapeut je bewegen als een blinde, zoekend en tastend breng je relaties in kaart, bepaal je je positie en registreer je kleine veranderingen. Waarnemingen nodig voor je bewegingsruimte.
De analogie met het project van Bie Michels is niet ver te zoeken. Haar project wordt door haar omschreven als ‘een reis waarbij onderweg antwoorden en verhalen werden verzameld’. Zij zocht naar de ruimtes tussen het aanwezige en het mogelijke, het denkbare en het nog niet-gedachte, het levenloze en bezielde. En het openen van deze bewegingsruimte bevatte en genereerde creativiteit. Een experimentele interactie, zowel tussen de kunstenaar en de betrokkenen als tussen mensen en dingen. Net zoals in een psychotherapie is niet zozeer het doel of resultaat van belang, maar is het juist het proces zelf dat mogelijkheden en onverwachte horizonten voor iedereen creëert.
Verwondering
Misschien kan je psychotherapie en Tracés ook vergelijken met reizen: een activiteit tussen ginds en daar, toen en straks. Tijdens een reis verandert de beleving van tijd en plaats. Word je getroffen door onverwachte gebeurtenissen en onbekende uitzichten. De betekenissen van dingen, mensen en relaties reizen en wijzigen mee. De reiziger wordt geconfronteerd met het andere en het anders-zijn. En net zoals een psychotherapeut in een ontmoeting met cliënten, is in Tracés de kunstenaar te gast in een nieuwe, voor haar ongekende wereld, de kringloopcentrale gevuld met dagelijkse bezigheden en gewoonten. Ze is letterlijk en figuurlijk een vreemde. Zij probeert te begrijpen, af te stemmen en betekeniskloven te dichten.
Bie Michels deed dit ondermeer door mee te doen met dagelijkse werkroutines. Ze hielp sorteren, ging spullen halen of gooide ze weg. Maar tussen beide werelden, die van de kunstenaar en van die van de mensen in de kringloopcentrale, is de aansluiting nooit compleet. De aanwezigheid van de kunstenaar schuurt, breekt de vanzelfsprekendheid van het dagelijkse. Niet alleen zij voegt zich, ook de medewerkers van de kringloopcentrale moeten zich openstellen voor het onbekende. Beide partijen tasten af, zoeken naar wat mogelijk is en wat niet.
In een dergelijke ontmoeting is een zekere mate aan openheid voor en naar elkaar noodzakelijk. En deze relatieve openheid creëert nieuws. Of zoals Bateson het zegt: het is het verschil dat verschil maakt (Bateson, 1972). Hij illustreert dit met het voorbeeld van dieptezicht. Het linker en rechteroog nemen de dingen waar vanuit een andere hoek en juist dit verschil creëert een andere en nieuwe dimensie, namelijk het zien van diepte. Tussen kunstenaar en de medewerkers van de kringloopcentrale ontmoeten verschillende posities, standpunten, ervaringen en waarnemingen elkaar en vloeien ineen tot een wezenlijk ander perspectief op de hen omringende wereld.
In de therapeutische literatuur wordt de openheid, nodig voor experimentele interactie, ook wel benoemd als een positie van non-knowing. Een respectvolle, bevragende attitude van therapeuten, waaruit nieuwsgierigheid en verwondering nooit verdwijnen. Non-knowing is iets anders dan niet weten. Lescure omschrijft het als volgt: ‘Knowing must be accompanied by an equal capacity to forget knowing. Non-knowing is not a form of ignorance, but a difficult transcendence of knowledge’ (Lescure, geciteerd uit Hoffman, 2002, p. 140). In een therapeutische non-knowing positie is geen ruimte voor alwetendheid of eenzijdige expertkennis. Men focust daarentegen op ontmoeting en dialoog en heeft oog voor de diversiteit aan leef – en betekeniswerelden tussen mensen. De drijvende kracht hierbij is verwondering. Verwondering is spelen met verschillen. Vragen worden niet gesteld om het antwoord te weten, om op te lossen of om informatie te verzamelen. Je vraagt om te begrijpen en dit proces is wederzijds, zowel vrager als antwoorder ontdekken iets en begrijpen meer. De ontmoeting wordt dan ook een ont-moeting, als men zich laat verrassen door datgene wat in het proces zelf naar boven komt.
Bie Michels noemt dit het creëren van een ‘derde ruimte’. Een ruimte waarin nieuwe dingen gevraagd en gedacht kunnen worden. Zij deed dit door vragen te stellen die er niet toe doen, die onverwacht, vreemd of niet helemaal op hun plaats waren, zoals: ‘Wat is de mooiste dag van je leven geweest?’, ‘Leeft materie?’, ‘Heeft een ding een ziel?’, ‘Wat voelde je de eerste dag op de kringloop?’, ‘ Is er een verschil tussen deze voorwerpen en een kunstwerk?’ Haar verwondering prikkelde de wijsheid van mensen, leidde tot filosofische reflecties en indrukken over hun geleefde materiële omgeving, die op hun beurt, middels de vele installaties, weer terugkaatsen naar de toeschouwers en hun relatie met objecten. Verplaats een steen in de rivier en de loop verandert.
In een zone van discomfort
Iedere psychotherapeut weet dat kabbelende gesprekken, sociale geplogenheden, zich herhalende posities, al teveel respect voor taboes en pijnlijke onderwerpen of het louter bevestigend luisteren niet de wegen naar verandering zijn. Daarvoor is een zekere spanning nodig, waarbij van zowel therapeut als cliënt gevraagd wordt zich buiten hun comfortzone te wagen (Wilson, 2007). Aansluiten bij of joinen met hetgeen mensen vinden, voelen of doen is een noodzakelijke maar geen uitsluitende voorwaarde. Relatieve openheid voor de leef en betekeniswereld van anderen betekent voor een psychotherapeut (en in Tracés voor de kunstenaar) dan ook een heen en weer bewegen tussen begrijpen en confronteren, tussen nabijheid en afstand. Een dynamiek die ruimte schept voor het andere, het nog niet gezegde of gedachte.
Volgens de Russische psycholoog en filosoof, Lev Vygotsky is psychologische ontwikkeling een dynamisch proces vol omwentelingen, plotse veranderingen en omkeringen. Ons begrip van de wereld ontstaat niet in een mooie lineaire lijn van minder naar meer. Hij introduceerde het concept zo-ped, oftewel ‘zone of proximal development’, om psychologische ontwikkeling, het begrijpen van de dingen op een ander niveau inzichtelijk te maken (Vygotsky, 1986; Bruner, 1986). Vygotksy was geïnteresseerd in het leren van kinderen, maar de ‘zone of proximal development’ is een bruikbaar begrip voor diverse vormen van nieuw begrijpen. De zo-ped is dan een plaats waar twee verschillende referentiekaders of mentale werelden elkaar ontmoeten. En dit verschil moet groot genoeg, maar niet te groot zijn, om wederzijdse aanpassing en dynamiek mogelijk te maken.
In Tracés ontstaat een creatieve spanning tussen de wereld van de kunst en de wereld van het dagelijkse. Zowel de kunstenaar als de mensen uit de kringloopcentrale stappen uit hun comfortzone en bewegen zich naar een zone van discomfort. Analogieën en dissonanten tussen beide referentiekaders komen met elkaar in aanraking en dragen zo bij tot een dialectiek van verandering. De kunstenaar bevraagt haar wereld en de mensen onderzoeken de hunne. Het gewone en materiële weerspiegelt kunst en kunst nestelt zich in het dagelijkse.
Tussen geloof en twijfel
Is ons zelf een resultante van de materiële wereld waarmee we ons omringd weten? Of omgekeerd, ligt ons ik aan de basis van de ons omringende wereld van objecten? Als ik mij van bepaalde objecten voorzie, zoals een auto, een huis, een bankstel…wordt mijn identiteit dan daardoor gedefinieerd? Of drukt ‘wie ik ben’ zich uit in de spullen die ik verkies? Deze vragen plaatsen materie en identiteit elk op de uiteinde van een lijn en veronderstellen dat er een duidelijk vertrekpunt is of moet zijn. Voor een psychotherapeut is het innemen van één van deze twee posities een valkuil. Het zet je gevangen in een zoeken naar oorzaken en het aanreiken van eenduidige oplossingen.
Positie innemen of geloven in iets is volgens de psycholoog William James (1950) het tegenovergestelde van twijfel en onderzoek. Twijfel is overigens niet per definitie beter dan geloof, of omgekeerd. Het zijn namelijk beide emoties die pathologisch kunnen worden uitvergroot. Men kan diep en rigide vasthouden aan overtuigingen en men kan chronisch twijfelen en zoeken. In een niet-pathologische vorm hebben beide emoties waarde: Geloof leidt tot actie en twijfel tot reflectie. En beide emoties tezamen generen een voortgaande dynamiek tussen zoeken en vinden.
De combinatie van reflectie en actie, zoeken en vinden is volgens mij een belangrijk psychologisch aspect in Tracés. Voor de kunstenaar en de medewerkers van de Kringloopcentrale geldt dat hun overtuigingen worden bevraagd, gedachten worden verworpen en ideeën een nieuwe vorm krijgen. Gevoelens en ervaringen worden verteld, maar niet ‘geleefd’. Men neemt als het ware een metapositie in ten opzichte van het eigen leven, eigen overtuigingen of eigen ervaringen. Deze metapositie creëert de nodige afstand voor onderzoek van het bestaande en het vinden van eigen wijsheden, nieuwe evidenties en andere vaardigheden.
De kracht van verhalen
Lev Vygotsky stelt dat de mens de wereld ervaart, niet alleen zoals hij die ziet, maar ook door de manier waarover hij er over praat. Woorden en taal zijn ervaringsinstrumenten. In Tracés zijn de installaties en getoonde beelden een ode aan deze kracht van verhalen. Mensen vertellen er over zichzelf, reflecteren over objecten en over kunst en scheppen zo een nieuwe ervaringsdimensie voor zichzelf en voor de toeschouwer. Bruner (1986) merkt op dat in ieder verhaal een inhoudelijk verbale en affectieve component schuilen. Door de relatieve onbepaaldheid van een verhaal ‘communiceert’ het vertelde met de toehoorder. Het verhaal zelf draagt of formuleert niet zozeer betekenis, maar initieert juist ‘performances of meaning’. Iedere vertelling ‘… initiate and guide a search for meaning among a spectrum of possible meanings’ (Bruner 1986, p. 25).
Het belang van verhalen voor mensen en sociale gemeenschap werd door de antropologe Barbara Myerhoff (1978) geïllustreerd in haar onderzoek naar een Joodse gemeenschap in Venice, California. De vele oudere mensen die er leefden waren door de Holocaust hun verwanten en vrienden verloren. Myerhoff constateerde dat de verhalen die zij elkaar vertelden niet louter herinneringen waren, maar ook een kracht hadden in het hier en nu. De opgehaalde herinneringen waren volgens haar een re-membering. Dat wil zeggen: de verhalen waarin de vele afwezigen en relaties uit hun verleden tot leven werden geroepen, versterkten het lidmaatschap van hun gemeenschap. Niet alleen omdat zij op deze wijze hun geschiedenissen en betrokkenheden aan elkaar zichtbaar maakten, maar ook door het gebruik van outsider-witnesses. Het inroepen van toehoorders doorbrak hun isolement, omdat de luisteraars getuigen werden van hun leven en verbondenheden en dit op hun beurt weer door vertelden. Dit onderzoek was voor de narratief therapeut Michael White (1995, 2007) aanleiding om het gebruik van outsider witnessing als de therapeutische methodiek te bepleiten. Door fictieve of reële getuigen bij gesprekken te betrekken krijgen verhalen die mensen vertellen meer bestaansrecht. Zij worden een ruimer gedragen werkelijkheidbeleving. Doordat verhalen niet alleen gehoord worden, maar ook de toehoorder aanzetten tot reflecteren, reflecties die op hun beurt weer bespiegelingen bij anderen teweegbrengen, vertakken de verhalen en verdiepen ze het zicht op de werkelijkheid. Telling, retelling and re-retelling…
In Tracés vervult de toeschouwer de rol van een outsider witness. Zij of hij is getuige van vele verhalen en beschouwingen van even zo vele mensen die te horen en te zien zijn. Dit daadwerkelijk getuigen is tegelijkertijd gemedieerd en losgekoppeld van de vertelling zelf. De toeschouwers zijn immers achteraf-getuigen. Tijdens het vertellen zijn niet zij aanwezig, maar enkel de camera. De camera krijgt daarmee de rol van toeschouwer. De camera vertegenwoordigt echter geen reëel, maar een denkbeeldig en anoniem publiek. De camera richt zijn oog op de verteller, reageert niet en werpt hem of haar daarmee gedeeltelijk terug op zichzelf. De verteller weet zich gezien, maar blijft in het ongewisse over het effect. De verhalen krijgen zo een fictieve of imaginaire reflexiviteit en prikkelen de verbeelding van de verteller. Niet enkel het verhaal op zich initieert ‘performances of meaning’ voor toehoorders. Door de reflexieve aanwezigheid van de camera wordt ook de act van het vertellen zelf voor de verteller een dergelijke performance.
Polyfonie
De voornaamste kenmerken van een verhaal dat van verteller en luisteraar een zeker mate aan verbeelding vraagt, zijn: het aanreiken van vooronderstellingen, subjectificatie en het introduceren van multipele perspectieven (Bruner, 1986). Verhalen die onze verbeelding op gang brengen, creëren eerder impliciete in plaats van expliciete betekenissen. Zij tonen, volgens Bruner, de omringende wereld door het bewustzijnsfilter van de verteller en niet vanuit generalisaties of een alziend oog dat een tijdloze realiteit over schouwt. Ook het introduceren van multipele perspectieven brengt verbeelding en creativiteit op gang. Het betekent dat de werkelijkheid niet eenduidig wordt voorgesteld. Het verhaal toont de ons omringende wereld als een waaier van prisma’s die elk een bepaald facet er van vangen. Voor dit laatste gebruikte Mikhail Bakhtin ( 1981) het woord meerstemmigheid. Polyfonie betekent dat een verhaal gekenmerkt wordt door meerdere visies, standpunten of stemmen. Bakhtin was sterk beïnvloed door de romans van Dostoevsky, waarin het verhaal niet door of vanuit een persoon wordt verteld, maar vanuit het perspectief van diverse actoren. Bakhtin suggereert dat er naast de vele personages die elk hun licht werpen op een facet van de werkelijkheid, ook ieder karakter in Dostoevsky’s romans een diversiteit aan onafhankelijke en met elkaar dialogerende stemmen vertegenwoordigt. Deze stemmen kunnen bijvoorbeeld een andere karakter, het geweten, de eigen gedachten of een imaginaire ander zijn. Vanuit deze visie is het zelf zoals een polyfone roman. Het ik is geen eenduidige en afgebakende entiteit. Het is niet één stem, één positie, maar een veelvoud ervan (Anderson, 1997; Hermans & Dimaggio, 2004).
De meerstemmigheid in Tracés is hoorbaar en zichtbaar in een caleidoscopische hoeveelheid verhalen. Net zoals in de romans van Dostoevsky heeft ieder personage een eigen verhaal, legt specifieke accenten en toont bijzondere gevoeligheden. Elke verteller licht een bepaald aspect op van de relatie tussen mens en ding. Maar ook de verschillende onderwerpen, beschouwingen over het ik, over materie en over kunst, genereren eigen verhaallijnen en zetten de schijnwerpers op specifieke werkelijkheidsfacetten. En in deze veelvoud aan stemmen, is ook ieder uniek verhaal van iedere individuele verteller gevuld met meerstemmigheid. In deze gelaagde polyfonie gaan de stemmen een dialoog aan met zichzelf, met elkaar en met de toeschouwer. Stemmen die elkaar tegenspreken, die overlappen, elkaar kruisen of aanvullen. En daarachter, niet direct zichtbaar, schuilen de stemmen van de kunstenaar. Haar verhaal, een meerstemmige dialoog met het materiaal wat uiteindelijk uitmondde in de getoonde installaties.
Bijzonder-heden
Spullen komen en gaan: een trage, brede, soms overweldigende objectenstroom spoelt dag na dag, jaar na jaar door de grote ruimtes van het Kringloopgebouw. Vrachtwagens leveren aan en voeren weg…en in de tussentijd gaan vlugge vingers door alle materie, oordelen kritische ogen over geschikt of ongeschikt. Het project van Bie Michels brak in zekere zin deze loop. Het bouwde een dam, zette de tijd stil en richtte de focus op de relaties die we onderhouden met de dingen. ‘If the present moment is not well anchored in a past and a future it floats off as meaningless speck. If it is too well anchored it becomes diminished’ (Stern, 2004, p.28). Met het stilzetten van het dagelijkse en routineuze tijdsverloop, opende Bie Michels een nu waarin een dialogisch evenwicht ontstond tussen het verleden en de toekomst. Plots werden mensen en voorwerpen bezield met geschiedenis en toekomst. Ze werden een ‘wie’ in plaats van een ‘wat’. Bijzonderheden in een bijzonder heden.
Ellen Reijmers is algemeen directeur en systeemtheoretisch psychotherapeut bij Interactie-Academie
Referenties
Anderson, H. (1997). Conversation, language, and possibilities. A postmodern approach to therapy. New York: Basic Books.
Bateson, G. (1972). Steps to an ecology of mind. New York: Ballantine Books.
Bakhtin, M (1981). The dialogical imagination. Austin: University of Texas Press.
Bertrando, P. ( 2007). The dialogical therapist. Dialogue in systemic practice. London: Karnac Books.
Bruner, J. ( 1986). Actual minds, possible worlds. Cambridge/ Massachusetts, London: Harvard University Press.
Hermans, J.M., & Dimaggio, G. (eds.) (2004). The dialogical self in psychotherapy. Hove, New York: Brunner-Routledge.
Hoffman, L. (2002). Family Therapy. An intimate history. New York, London: WW. Norton & Company.
James, W. (1950) The principles of psychology (vol. II). New York: Dover Publications (eerste publicatie 1890, Henry Holt & Co).
Myerhoff,B. (1978). Number our days. New York: Simon & Schuster.
Pirandello, L. (1988). Iemand, niemand en honderdduizend. Amsterdam, Antwerpen: Uitgeverij Atlas.
Stern, D.N. (2004). The present moment in psychotherapy and everyday life. New York, London: W.W. Norton & Company.
Vygotsky,L. ( 1986) Thought and language. Cambridge/ Massachusetts : The MIT Press.
White, M (1995). Reflecting team as a definitional ceremony. In M. White (ed.), Re-authoring lives: interviews and essays (pp. 172-198). Adelaide: Dulwich Centre Publications.
White, M. (2007). Maps of narrative practice. New York, London: WW. Norton & Company.
Wilson, J. (2007). The performance of practice. London: Karnac Books.