Er is veel te doen rond de nieuwe terugbetalingsregeling voor ambulante psychologische zorg. Voorstanders spreken van een historisch akkoord. Voor het eerst wordt het mogelijk voor patiënten om bij een psycholoog of orthopedagoog naar keuze terugbetaalde zorg te krijgen voor psychologische problemen. Zo verkondigt men toch.
Tegenstanders wijzen op een krakkemikkige regeling die de vrijheid van keuze helemaal niet garandeert, de patiënt verplicht zijn recht op privacy op te geven, alleen bedoeld is voor lichte tot matige problemen, de continuïteit van de zorg inperkt en in strijd is met de deontologie van de hulpverlener. Ik noem maar enkele van de vele veelal terechte kritieken.
Laat ik u echter niet vervelen met een technische discussie over het hoe en wat maar een ander licht schijnen over deze zaak, namelijk hoe ze moeilijk los kan gezien worden van het tijdsgewricht waarin we leven. Ik keer terug naar de jaren van mijn studietijd, eind jaren zeventig begin jaren tachtig van de vorige eeuw. Een andere tijd. Een ander land.
Ik studeer psychologie. De jaren zestig, de jaren van revolte en grote beroering, liggen niet ver achter ons. We komen op straat, protesteren tegen een verhoging van het inschrijfgeld, nemen deel aan sit-ins, bezetten het rectoraat, betogen tegen kernenergie en -raketten. Het zijn de jaren van de antipsychiatrie, Laing en Cooper. De focus komt minder op het zieke individu te liggen, verschuift naar het ziekmakende gezin, verschuift ook van het biologische naar het sociale en psychologische. Er is een ecologisch denken dat het gedrag van mensen omstandig situeert, in zijn omgeving, dit niet ziet als een autonoom gegeven of op zichzelf staand.
In die jaren van grote solidariteit, van sociaal experimenteren, van sociale migratie, van democratisering en herverdeling, voltrekt zich ook een op het eerste gezicht hieraan tegengestelde evolutie, richting individualisme. De hippies en de popcultuur zijn de grote bereiders, herauten van de vrijheidsgedachte. Het gevecht tegen de instituties, de kerk, de staat, het huwelijk en het gezag, het is allemaal daar begonnen.
Maar wat aanvankelijk nog een opstand is tegen onderdrukkende structuren verpopt zich gaandeweg tot een persoonscultuur die in het vrije marktdenken haar grootste versneller vindt (en omgekeerd), elke mens immers de ondernemer van zichzelf.
Zonder het te weten had ik gekozen voor een studierichting die zou uitgroeien tot de vaandeldrager van dit project. Omgekeerd verloren maatschappijwetenschappen stelselmatig aan belang in verhouding tot gedragswetenschappen. De sociologie bijvoorbeeld, was in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw nog een florerende discipline. Anders dan de psychologie die de antwoorden zoekt in het individu zoekt ze oorzaken voor falen en succes in maatschappelijke structuren. Dat men ziek wordt heeft ook te maken met een verschraling van de verzorgingsstaat. Dat men lange tijd beroep doet op zijn ouders hangt ook samen met een flexibilisering van de arbeidsmarkt.
Dit is een fundamenteel andere kijk op de mens, minder verantwoordelijk voor zijn levensloop, minder vrij om te kiezen, minder vrij van externe inmenging. Maar zoals gezegd kwijnt dit soort van denken. We zoeken vandaag de oplossingen voor onze problemen in onszelf, graven diep en monitoren zonder ophouden onze belevingen, onze gedachten en gevoelens.
Zo anders dan voor veertig jaar, of langer geleden, toen we niet of veel minder over onszelf nadachten. We kunnen ons dit nog maar moeilijk voorstellen, hoe het was om te leven in een niet gepsychologiseerde tijd.
Snuisterend op zolder botste ik op een audiocassette die ik als student opnam voor mijn lief. Daarop o.a. een lied van Leen Jongewaard, ‘Jos’, uit 1980 (terug te vinden op YouTube https://youtu.be/U4XtCSJyFAk). Ik wist niet wat ik hoorde. Niet alleen was ik vergeten hoe mooi dit lied is, ik schrok ook van de naakte droefheid die het uitdraagt en het onverholen splijtende verdriet. Blijkbaar zag ik er toen geen graten in om dit cadeau te doen aan mijn lief.
Dit zegt misschien wel iets over de mores van toen, en vandaag. Ik heb de indruk dat dit soort van pathos vandaag nog weinig te horen is op de radio. Toen ik deze stelling voorlegde aan enkele goede vrienden/studiegenoten botste dit op grote scepsis. “Er is toch Nick Cave”, kreeg ik te horen. Ja… maar toch, neen. Nick Cave is vooral nostalgie, louterend en balsemend, passend in een positief verhaal van groei. Zet daar Mount Erie tegenover, over de dood van zijn geliefde: ‘It’s dumb and I don’t want to learn anything from this’ (Real Death). Niks groei.
Ze bestaan gelukkig nog, de artiesten die ons geen verhaal voorspiegelen van overwinning en zelfontwikkeling maar ons het schuren tonen, dat wat ondermijnt, waarover het moeilijk praten is.
In haar essay ‘The Culture of Healing’ beschrijft Nobelprijswinnaar literatuur Louise Glück onze westerse cultuur als geforceerd optimistisch. Er is geen plaats voor ‘beproeving’, men verbergt het, alsof er schaamte mee gemoeid is. Dit onderdrukken, ontkennen of afkappen manifesteert zich o.a. in een obsessie met gezondheid, zowel fysiek als psychologisch, maar ook in wat ze ‘een pornografie van littekens’ noemt, een exhibitie van het lijden. De aanname is dat expressie van dit lijden voorwaarde is voor authentieke en krachtige kunst. Dit moet helpen bij de verwerking. Vooral de gretigheid valt op, schrijft Glück, waarmee het rauwe en onherstelbare van verlies ontkend wordt, aldus een mens construerend die niet mens is.
Het dominante hedendaagse narratief is er één van overwinning, met terugkerende termen als ‘groei’, ‘healing’ en ‘zelfrealisatie’, alsof verlies en beproeving alleen maar de bedoeling hebben een beter mens te worden. “Mijn eigen ervaring met verlies”, schrijft Glück, “is dat ik in zo een periodes niet veel meer doe dan in leven proberen te blijven, vanuit een besef dat als er iets verandert ik er toch nog zal zijn.” In haar opvatting moet de kunstenaar, zoals de therapeut, niet meegaan in de leugen van groei en loutering, hetgeen meer een pragmatische dan een morele keuze is, aangezien het enig mogelijke voordeel van lijden het mogelijks bevorderen van inzicht is: dat men iets leert van hoe het leven ineen steekt, hoe mensen in elkaar zitten, hoe ikzelf in elkaar zit.
Dit hoeft niet per se een positief verhaal te zijn of een verhaal van herstel. Byung-Chul Han, Duits-Koreaans cultuurfilosoof, wijst eveneens op die tendens naar een positieve en transparante samenleving. Hij bespeurt een paradigma verschuiving: “De oude door tegenstellingen gekenmerkte samenleving moet het veld ruimen voor een samenleving waarin elke negativiteit, dus elke tegenbeweging, steeds verder wordt teruggedrongen ten gunste van alleen maar het positieve.” Transparantie staat dan voor het wegwerken van het negatieve, van wat schuurt en wringt.
Han gewaagt van een tirannie van de intimiteit. In tegenstelling tot vroegere tijden toen intimiteit in het vormelijke moest gezocht is intimiteit vandaag ‘transparantie op psychologisch niveau’: het blootleggen van de ziel. Dit maakt onze samenleving tot een gepsychologiseerde samenleving, die de geest geen rust gunt. Ze ondervraagt voortdurend de binnenkant van mensen, is één groot spiegelpaleis van het discrete.
Het spreekt dat op dit schouwtoneel al het negatieve wordt weggewerkt, afgevlakt, gladgestreken of het moet zijn dat de uitkomst positief is. In die zin doet transparantie ons geweld aan. Groei en herstel is de betrachting. Men verleert om te gaan met leed en verdriet. “Een transparante tijd is een tijd zonder lotgevallen”, schrijft Han.
We dreigen het vermogen te verliezen om om te kunnen met onzekerheid en twijfel, ook wel ‘negative capability’ genoemd. Neem nu het terrein van partnerrelaties. Vandaag moeten in relaties problemen in extenso besproken worden. Geliefden worden geacht uitdrukking te geven aan hun emoties en die te delen met hun partner. Vertrouwdheid en nabijheid zijn de voornaamste doelen geworden. Echter, vertrouwdheid doet het verre, het vreemde in de ander teniet. Onderzoek toont aan dat relaties waarin men niet per se alles hoeft te delen stabieler zijn dan relaties waarbij de afstand kleiner is. Het resultaat van zoveel vertrouwdheid is dat men geen toetsen meer heeft voor ambivalentie.
En wat gezegd over gezondheid, lichamelijk en psychologisch? Onze tijd heeft een obsessie met gezondheid. Ignaas Devisch, bio-ethicus, legt uit: vroeger was je gezond tot je ziek werd. Vandaag is de situatie omgedraaid. De default positie is die van ziekte, tot je na een bezoek aan de dokter een beetje bent gerustgesteld. Voor eventjes. We verdragen het niet meer op de proef gesteld te worden. Gezondheid is immers een kwestie van keuzes geworden. Dit maakt het dragen en verdragen van last eigen aan het leven vaak ongelooflijk moeilijk. Dus klopt men aan voor hulp bij de arts, de psycholoog, die zijn best doet de nood te lenigen.”
Ik keer terug naar 40 jaar geleden. Psychologie was subversief en dwars. Ze ging in tegen de sociale conventies die gestoeld waren op traditie en vormelijkheid. Het gevoelsleven was daarbij van ondergeschikt belang en behoefde geen aandacht. Men schermde dit af, ook voor zichzelf. Psychologen waren inbrekers, rare vogels, te mijden. Ik denk met enige heimwee terug aan die tijd. Mijn professie evolueerde op veertig jaar tijd van underground naar mainstream.
Het koekoeksei dat toen gelegd werd is een koekoeksjong geworden dat klaar is om uit te vliegen. Alles is nu psychologie. De strijd die we leverden om erkend te worden, om psychologisch lijden niet onder te schuiven, schiet door richting verplichting. Spreken op prescriptie. Dit brengt niet alleen op een directe manier de mensen in problemen die dit nooit geleerd hebben of voor wie dit ingaat tegen hoe zij in het leven staan, het heeft algemener een pervers bestendigend effect. Het bevestigt alleen maar het gevoel dat het niet normaal is als men zorgen heeft of gebukt gaat onder dingen.
Psychiater Dirk De Wachter merkt op dat als we wat meer over de mindere kant van het leven zouden praten we minder vlug de nood zouden ervaren hiervoor hulp te zoeken. We spreken dus in essentie over een maatschappelijk probleem dat zich per definitie niet laat oplossen in de gesprekskamer. Dit stelt de psycholoog voor een groot probleem. Hoe los je immers een probleem op waarvan je de sleutels niet in handen hebt? Niet, moeten we durven toegeven.
De nieuwe regeling rond terugbetaling creëert steile verwachtingen. Het is niet slim hieraan te willen tegemoetkomen. Het voedt alleen maar de illusie van beheersbaarheid.
Is dit een pleidooi contra? Natuurlijk niet. Therapeutische gesprekken loodsen iemand doorheen een moeilijke tijd of moeilijke omstandigheden maar zijn niet zaligmakend. Het is denk ik in ieders belang – de samenleving, de patiënt maar ook de psycholoog – om de ambitie te milderen. De tijd nemen om te luisteren en de complexiteiten waarbinnen het lijden begrepen kan worden te onderzoeken en te exploreren, waar mogelijk bij te sturen, lijkt me de essentie van het werk. Niét oplossen, niét herstellen, niét genezen.
_____
Philippe De Wilde is klinisch psycholoog en psychotherapeut. Hij werkt in groepspraktijk De Luwte in Gent