Tuinperikelen

Sinds ik verhuisd ben van de stad naar het platteland beschik ik over een veel grotere tuin. In mijn stadstuin was plaats voor een dozijn vogels en daarna was er gevleugelde overbevolking. De katten van de buren maakten ruzie met de mijne over de beste zitplaats in de zon. Een enorme krulwilg stelde een hazelaar in de schaduw en hoestte wat bladeren op als ik mijn barbecue aanstak en de lucht begon te vervuilen.

Ik had welgeteld één kip, en dat was dan nog een overloopster van de Marokkaanse buurman. Als dank voor het mogen ruïneren van mijn gras en bloemperk legde ze elke dag één ei. Kortom, het was er knus maar klein. Nu woon ik tussen reusachtige eiken en kastanjebomen, fluisteren de espen anekdotes over vorige bewoners en maakt het bos me duidelijk dat mensen passanten zijn en de bosnimfen die tussen de takken huizen eeuwig.

Kikkers, eekhoorns en hommels gedragen zich zoals hun soortgenoten duizend generaties terug, toen deze tuin deel uitmaakte van het uitgestrekte moerasgebied tussen Antwerpen en de Noordzee. Ook dat moeras bestaat hier nog steeds. De drie treurwilgen hebben geen kunstmatige vijver nodig. Hun wortels vonden het prehistorische water vanzelf.

Als ik in de tuin werk voel ik me soms uit de tijd geslingerd. Toch dringt de maatschappij zich ook hier aan me op. Ons bos moet immers worden bijgehouden, anders rukt het, net als vroeger, op tot aan de muren en bedreigt dakgoten en tuinhuisje. Jonge boompjes dienen te worden uitgetrokken, dode bomen te worden omgehakt, volwassen exemplaren gesnoeid.

Onlangs vroeg iemand me of ik me daarover nooit schuldig voel . Ik besefte toen dat mijn gevoelens tweeslachtig zijn. Toen we vorig jaar een oude notelaar moesten laten kappen, was ik er wel dagenlang mee bezig.  De oude notenboom had negentig jaar lang de bewoners noten bezorgd, dierlijke – de eekhoorn die erop hadden gefourageerd – en menselijke  -die er wildschotels mee hadden bereid. Mochten we zo’n boom wel omdoen? Uiteindelijk hadden we geen keuze. Volgens de boomchirurg was de notelaar ‘dement’, wat zich uitte in een steeds holler wordende stam die binnen enkele jaren zou omvallen.  Ik heb vervolgens hele stukken van de boom bewaard en als ‘kunstwerken’ in de tuin verdeeld. Toch nam dat het schuldige gevoel niet volledig weg.

De tuinman gaf ons de raad in het bos vooral de ‘Amerikaanse vogelkers’ te snoeien. Die zijn hier als exoten gekomen en hebben de neiging alles te overwoekeren. Door ze uit te trekken of uit te ‘roeien’ krijgen inheemse bomen meer ruimte  en het bos meer vorm als ‘bos van hier’. Ik snoei en trek boompjes uit zonder enige vorm van schuldgevoel.  Deze keer zijn het ‘Amerikanen’  en de volgende? De vogelkers is erg hardnekkig en de scheuten blijven terugkomen, alsof ze mijn Vlaamse vastberadenheid bespotten. En elke dag maak ik plaats voor de autochtone bomen en trek ik koppig allochtonen uit.

De winter biedt gelegenheid tot liefdadigheid. Ik hang vetbolletjes tussen de bomen en vul bakjes met granen. Maar tot mijn afgrijzen zie ik geregeld eekhoorns met het vet op de loop gaan, terwijl mussen en merels beteuterd het nakijken hebben. Een andere keer zijn het grote kraaien en roeken. Waarom halen die grote soortgenoten alles weg, terwijl ze waarschijnlijk al genoeg ‘gedineerd’ hebben.  Onwillekeurig, en ik ben hier niet trots op, ga ik ze steeds uit de tuin wegjagen. Is het de zwarte kleur van hun verenkleed die deze onwelkome gedachte bovenbrengt?

Daarnaast is er de boodschap van de natuurbescherming die via radio en internet burgers oproept vanaf een bepaalde datum geen granen meer te geven? “Als u iets geeft, geef dan levende wormen.” Het lijkt op die boodschap van ontwikkelingswerkers: geef de Afrikaan liever een hengel dan een vis. De zelfredzaamheid bevorderen. De volgende keer dat ik in de tuin sta te wieden en zo’n vogeltje me zielig aankijkt vanop een tak, denk ik: er zijn wormen genoeg in de tuin. Waarom moet ik ze je in een potje serveren?

En ook ik zoek zelfredzaamheid, vooral culinair dan. Ik plant kruiden en fruitbomen. Een druivelaar kruipt tegen de gevel, een nieuwe notelaar wortelt zich naast de oprijlaan, bosaardbeien groeien tussen de bomen. Planten zijn echter te traag en te passief. Het summum van zelfredzaamheid is een ei, een eigen ei dat ik elke morgen in een pannetje kan koken. En dus droom ik van kippen.

Ooit huisden hier zes kippen. De man van één van de vorige bewoonsters zakte op zaterdagavond geregeld door in de stad. Dan kocht hij de volgende morgen op de ‘Vogelmarkt’ een hen, ging daar eerst, nog halfdronken, mee op café en vervolgens naar huis. Vertederd stak zijn vrouw de deegroller weg en verwelkomde het nieuwe gezinslid. Maar die vlieger kon niet blijven opgaan. Na zes keer trapte ze niet meer in, zeker niet nadat ze haar been brak door achter een ontsnapte kip aan te hollen. Eufrazie was de naam van de laatste nieuwkomer. Ze was ook de laatste kip die in de soep vloog. Dat zou ik nooit doen. Mijn kippen zouden een natuurlijke dood sterven, uitgetokt en uitgelegd, na een lang en eierrijk leven.

Maar in de tijd van Eufrazie sloop hier nog geen vos rond. Mijn buren hebben kippen en ieder van hen trof al eens een bad van bloed en pluimen aan in zijn hok. De vos doodt niet alleen die ene kip die hij wil opeten, maar ook alle andere. Het is een orgie van bloeddorstigheid, aldus onze buurman. En dan zijn er ook nog mijn katers die ik niet helemaal vertrouw met de kippen . “Jullie denken dat jullie katers schattige huisdieren zijn, maar in werkelijkheid zijn het moordmachines,” zegt hij grijnzend. En hij wijst op ons gecastreerde duo alsof het de gebroeders Eichmann betreft.

Of het nu zijn uitleg of zijn grijnzen is, ik aarzel of ik een kippenhok moet neerzetten. In Frankrijk zagen we bij een kennis een volledig vossenveilig kippenonderkomen, compleet met prikkeldraad én schrikdraad. Het enige wat ontbrak was een opschrift boven de poort in het ‘kips’: “Leggen maakt vrij”. De eigenares was tevreden, maar ging het haar werkelijk alleen om het kippenwelzijn, of wilde ze vooral zichzelf het aanzien van een bloedbad besparen?

De verhuizing van de stad naar het platteland werd deels ingegeven door een verlangen naar afzondering, van bevrijding van menselijke drukte en maatschappelijke druk. Mensen zijn er hier inderdaad minder. Geen buurman die zich opwindt over bladeren van mijn wilg die in de herfst zijn kunstgras bevuilen. Maar maatschappij is hier evenzeer.

Maakte ik me in de stad nog druk over het betuttelen en bedisselen van bepaalde bevolkingsgroepen door de politici, hier ben ik mijn eigen burgemeester en schepencollege. Ik bepaal welke bomen bestaansrecht hebben in mijn tuin, welke dieren vrij spel hebben en dat voelt… niet goed. Ik hanteer de snoeischaar als een scepter, verdeel en heers over roof- en prooidieren, en ik gebruik daarbij te pas en te onpas de term natuurgetrouw. Maar het verwijzen naar de natuurlijke orde is vaak een schaamlap voor persoonlijke willekeur.

Als ik ’s avonds laat in bed op televisie het gekibbel tussen politici in het verre Antwerpen volg, hoor ik door de geopende vensters het geritsel van bomen en het gefladder van vleermuizen en uilen. ‘Bemoeizuchtig mens’, lijken ze elkaar toe te roepen. Ik trek de lakens hoger op en koester me in mijn schuldgevoel.

 

Mieke Faes is staflid, opleider en systeemtheoretisch psychotherapeut bij Interactie-Academie

2 thoughts on “Tuinperikelen

  1. In elk geval heb je oog voor evenwichten dank zij de inbedding in de natuur . De mens is net als vogelkers , te succesvol . Uitdunnen lijkt me ook hier aangewezen naar evenwicht , hopelijk via de bewuste weg van geboortebeperking . Opproppen in steden vervreemdt . Feng shui schrijft dat het evenwicht van je omgeving , zich spiegelt in jou . Volg je inzichten. Uw schrijven , nodigt uit tot denken .

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe uw reactie gegevens worden verwerkt.