Een half jaar geleden kreeg ik een andere functie op mijn werk. Dit betekende ook dat ik een dag per week minder zou gaan werken. Het vooruitzicht van een vrije dag vond ik prikkelend: wat zou ik op die dag allemaal kunnen doen? Ik dacht aan een oude droom: het ondersteunen van een ontwikkelingsproject in Afrika.
Maar welk project zou iets hebben aan mijn theater- en jeugdzorgervaring? Via de website van de Vierde Pijler, een steunpunt voor iedereen die zich vrijwillig wil inzetten voor een project in het zuiden, ontdekte ik Amoukanama Circus. Ik nam contact op.
Meteen raakvlakken
Amoukanama is een organisatie die in Conakry, de hoofdstad van Guinee als één van de tien armste landen ter wereld, kansarme jongeren opleidt tot professionele acrobaten. Ze treden overal ter wereld op. Het verhaal achter deze organisatie begint bij Alseny Sacko uit Guinee en Nathalie Vandenabeele uit België, twee acrobaten die niet alleen samenleven als koppel, maar ook samen werk maken van Alseny’s droom om in Matam, de wijk waar hij is geboren, te starten met een circusschool. Ze wonen deels in België, deels in Guinee.
In het eerste gesprek met Nathalie en Alseny – een videocall tussen Gent en Conakry – vinden we meteen raakvlakken. Net als in mijn autobiografische theatervoorstellingen met jongeren, is circus voor Amoukanama onder meer een middel om de verhalen van de acrobaten met een publiek te delen. We spreken af om te onderzoeken hoe we kunnen samenwerken.
In de zomer zorg ik voor logistieke ondersteuning tijdens de tournee van de productie ‘FA’ in België. Ik organiseer een benefietvoorstelling voor Kommil Foo. Ik ga op zoek naar culturele centra die ‘FA’ willen programmeren. Al snel ontstaat bij mij ook de zin om naar Guinee te gaan, het project van dichterbij te leren kennen en verder uit te zoeken op welke manier ik er deel van kan zijn. Niet veel later is mijn ticket geboekt.
Waar had die oude droom om naar Afrika te gaan mee te maken? In de aanloop naar mijn vertrek lees ik het boek ‘Afrika is geen land’ van de Nigeriaanse schrijver Dipo Faloyin. Hij beschrijft de jaren tachtig van de vorige eeuw als “het gouden tijdperk van de goede doelenacties” en geeft als voorbeeld het Live Aid-concert.
Op die dag in 1985 was ik vijftien jaar en een hele dag aan het televisiescherm gekluisterd om de optredens van Bob Geldof, Sting, U2 en vele anderen niet te missen. Tussen de optredens door werd ik geraakt door de filmpjes over de hongersnood in Ethiopië: beelden van kinderen met opgezwollen buiken en vliegen rond hun hoofd. Toen Faloyin mij aan Live Aid herinnerde, besefte ik dat deze dag een grote invloed op mij heeft gehad die doorwerkt tot vandaag. Het is dit verhaal dat mij deed besluiten om contact op te nemen met Amoukanama en om nu naar Guinee te gaan.
De context is veranderd
Faloyin laat echter ook een andere kant zien van deze filmpjes voor goede doelen. Omdat ze in de eerste plaats mensen willen aanzetten om geld te geven, vertellen ze “een schromelijk versimpeld verhaal waarin de witte redders de hoofdrol spelen tegenover en boven degenen wier levens zij zogenaamd proberen te veranderen.”
Met deze eenvoudige zin deconstrueert Faloyin de aannames die ik al decennia met mij meedraag. Ik heb over het hoofd gezien dat de context is veranderd. Ik ben blijven steken in een oud verhaal met, laat ik het maar toegeven, mijzelf in de rol van witte redder.
En daarmee wordt me nog iets anders duidelijk. De voorbije maanden vertel ik veel mensen over mijn plan om naar Guinee te gaan. De reacties zijn tot mijn verwondering eerder lauw. Door wat ik lees bij Faloyin begint het me te dagen. Een dergelijk idee past ook niet in de verhalen van vandaag, waarin er door de corona-epidemie, de oorlog in Oekraïne, de energiecrisis, de financiële problemen, … weinig aandacht is voor Afrika. Nog niet zo lang geleden vroeg António Guterres, secretaris-generaal van de Verenigde Naties, verschillende keren tevergeefs om hulp voor de humanitaire crisis in Ethiopië.
Als de rol van witte redder niet meer past in deze tijd, moet ik dan mijn plan laten varen? Of kan ik een andere rol vinden? Kan ik anders kijken naar mijzelf en naar de context waar ik in zit, waardoor deze onderneming een nieuwe betekenis krijgt?
Ik sta perplex
Aan de luchthaven van Conakry word ik afgehaald door één van de acrobaten. Het is al donker. We rijden met een moto-taxi naar de wijk Matam, de thuishaven van Amoukanama. De chauffeur rijdt kronkelend over een steeds smaller wordende baan. Hij tracht steeds de putten te ontwijken en moet dat al snel doen op onverharde wegen.
We worden omringd door talloze andere moto’s die allemaal met hun claxon laten horen dat ze eraan komen. Langs de baan zie ik de silhouetten van de huizen, veelal van baksteen en verroeste golfplaten. Vrouwen lopen met emmers van twintig liter op hun hoofd. Ze zijn tot aan de rand gevuld met water en ze morsen geen druppel. Er is hier geen stromend water. De mensen koken voor hun huis op houtskoolvuurtjes. De riolen zijn open.
De dag na mijn aankomst ga ik kijken naar de dagelijkse training van de acrobaten in de naburige wijk Bonfi, waar vissers en houtzagers wonen. De kust is hier een stortplaats waar kleine kinderen de bruikbare plastic flesjes uithalen. Ze waden in hun blootje door het afval.
Ik sta perplex. Thuis heb ik mij van alles voorgesteld bij hoe het hier zou zijn en wat ik hier zou kunnen doen, maar hier ben ik al na één dag overweldigd. De witte redder in mij vraagt zich af: hoe kan je hier iets veranderen?
Op diezelfde dag schrijft een vriend een post op Facebook. Hij zit met een dilemma: hij is een grote voetballiefhebber, maar hij heeft grote problemen met het regime in Qatar. Dus, omdat hij naar de wedstrijden van de wereldbeker kijkt, wil hij graag een organisatie steunen die het opneemt voor mensen die het slachtoffer zijn van dergelijke regimes.
Iemand anders reageert weer op deze boodschap met de mening dat dit onzin is. Zo een initiatief is als het afkopen van aflaten. “Ik geloof alleen in het veranderen van grote systemen”, zegt hij.
Dit doet mij denken aan een gesprek met een vriendin, die ooit voor Plan International werkte en die nu een groot bedrijf heeft. Zij pleit ervoor om alleen grote organisaties te steunen, want kleine projecten zijn als druppels op een hete plaat en bovendien te kwetsbaar. Zeker nu ik hier ben, begrijp ik wat ze bedoelt.
Kleine veranderingen
En toch is het niet mijn verhaal. Ik zie veel organisaties, binnen én buiten de hulpverlening, die naarmate ze groter worden steeds minder bezig zijn met de reden van hun bestaan en steeds meer met zichzelf als organisatie, ook als het gaat over de verdeling van de financiële middelen.
Ik denk graag dat de verandering van een systeem klein begint: tussen twee mensen. Daarom werk ik met jongeren en ouders. Daarom ben ik pleegouder. Daarom ben ik naar Guinee gegaan.
Tijdens mijn verblijf word ik geraakt wanneer ik in aanraking kom met een aantal kleinschalige initiatieven. Er zijn de trainingen van Amoukanama in de stad Conakry, maar ook het bouwproject van Edukado, het Maison De la Femme in het dorp Samboura Baranama en een project van de vrouwengemeenschap op het eiland Tamara, gericht op de productie van ecologische zeep.
Wat ze met elkaar gemeen hebben, is dat het hierbij niet gaat over het economische belang op korte termijn. Het gaat vooral om de tussenmenselijke uitwisselingen die de ideeën op vele vlakken, inclusief het economische perspectief, in vele richtingen kunnen veranderen.
Meer ingewikkeld dan gedacht
Nu ik mijzelf eraan hebt herinnerd dat ik in de eerste plaats bezig wil zijn met dergelijke tussenmenselijke uitwisselingen, wordt het ook wat meer helder wat mij hier te doen staat: aansluiting zoeken. Maar ook dat blijkt meer ingewikkeld dan gedacht. Er zijn nogal wat aannames die de aansluiting belemmeren. De meeste ervan lijken in eerste plaats te maken te hebben met geld.
Als je als Belg naar Guinee gaat, heb je immers meer geld dan het overgrote deel van de mensen die je er zal tegenkomen. Dat brengt wederzijds een aantal aannames en dominante perspectieven met zich mee.
Bij mij:
“Ook al heb je als Belg een goede relatie met iemand uit Guinee, vroeg of laat zal hij of zij je toch om geld vragen.”
“Als je als Belg in Guinee bent, moet je laten zien dat je geen rijke Belg, maar net één van hen wil zijn.”
Maar wellicht ook bij de mensen in Guinee:
“Een Belg loopt hier best niet te veel alleen rond, anders wordt hij bestolen of erger.”
“Als je een Belg ontvangt in Guinee, zorg er dan voor dat hij het goed heeft en dat hij kan zien dat je in Guinee ook comfortabel kan leven.”
Dergelijke ideeën kleuren veel ontmoetingen en zorgen voor allerlei aarzelingen en misverstanden. Ik illustreer het met een een anekdote waarin ze te pas en te onpas opduiken, verwarren en vragen om heroriëntatie.
Conakry ligt aan de kust. Ik wil graag een stuk van het binnenland zien. De mensen van Amoukanama vinden het veiliger als er iemand uit Guinee met mij meegaat. Ik word voorgesteld aan Kalil, een familielid van Petit Tonton, een verteller die samenwerkt met Amoukanama. Wanneer ik word voorgesteld aan Kalil, vraag ik hem wat zijn financieel voorstel is. “Petit Tonton is familie, Alseny en Nathalie zijn als familie voor me, dus geef wat je kan missen,” antwoordt hij. Een genereus antwoord dat de zaken er echter niet eenvoudiger op maakt.
We spreken voorlopig alleen af dat ik alle kosten voor eten en verblijf op mij zal nemen. Onderweg heb ik soms de indruk dat Kalil een beetje afstandelijk is en weinig initiatief neemt. Ik denk: “Is het misschien omdat hij niet weet of ik hem wel voldoende zal betalen?” Als we aankomen in Kankan, de plaats waar hij woont, laat hij me plots achter in een hotel dat duurder is dan de prijs die we hadden afgesproken. Ik slaap echter liever in een hotel waar ook mensen uit Guinee overnachten.
Kalil kent de eigenaar. “Heeft hij een overeenkomst met de hotelbaas?” Het is wel een comfortabel hotel met een prachtig zwembad. Zelf slaapt Kalil in een goedkoper hotel, dat ik nooit te zien krijg. “Is hij bij familie gaan slapen en heeft hij het geld voor zich gehouden?” Het zijn gedachten die bij mij opkomen en waar ik niet fier op ben.
Bij ons vertrek uit Kankan gebeurt er iets waardoor het beeld opnieuw verschuift. We staan voor een zestien uur durende rit met de taxi-brousse. Aangezien de taxi zoals steeds overvol zal zijn, stelt Kalil voor om drie plaatsen voor ons twee te kopen. Ik moet denken aan zijn pijnlijke knie na de heenrit en ga akkoord.
Als ik hem nadien bezig zie met de ticketverkoper, een vriend van hem, denk ik weer even dat ze het op een akkoordje hebben gesloten. Tot Kalil mij de extra-plaats geeft en zelf plaats neemt op de passagierszetel vooraan, samen met een andere passagier. Waarna ik spijt heb van de extra-plaats, want ik wil graag ‘doen’ zoals de mensen uit Guinee.
Geld is een belangrijke, maar niet de enige context die voor verwarring zorgt. Ook taal, culturele verschillen en uiteenlopende omgangsvormen spelen mee in de uitwisselingen.
Op een dag nemen we de boot naar Tamara, een kusteiland en een klein paradijs, waar de stilte alleen wordt verstoord door het geruis van de baobabs en de palmbomen. Er wonen hier vijfduizend mensen. Amoukanama steunt een project van de plaatselijke vrouwengemeenschap die artisanale, ecologische zeep produceert. Vandaag gaan we ernaartoe om zes miljoen Guineese Frank – dat is zevenhonderd vijftig euro – te overhandigen.
We worden onthaald door mijnheer Bangoura, de verantwoordelijk van het dorp. Zijn kleine, magere gestalte contrasteert met de ernstige toon die hij aanslaat. Hij zal de bijeenkomst leiden. Jammer genoeg zijn we net aangekomen op het uur van het gebed, dus dienen we even te wachten.
Afrikakenner Ryszard Kapuscinski schrijft in zijn boek ‘Ebbenhout’ dat tijd in Afrika geen objectief, maar een relationeel begrip is. De vraag wanneer de vergadering begint heeft dus geen zin. Het antwoord is steeds: als iedereen er is. Druppelsgewijs komen de vrouwen aan. Als er een twintigtal vrouwen zijn kunnen we beginnen. De voorzitster, mevrouw Amarata Souma, heeft zich in de kring gezet bij mijnheer Bangoura, Nathalie, Alseny, enkele acrobaten en mij.
De bijeenkomst begint met een kort gebed en enkele wijsheden. Daarna stelt mijnheer Bangoura iedereen uitvoerig voor. Ook mij. Vervolgens geeft hij het woord aan Nathalie die kort uitlegt wat we hier komen doen. Mijnheer Bangoura vertaalt de woorden van Nathalie van het Frans naar het Sussu. In deze taal blijkt het verhaal van Nathalie tien minuten te duren. Nu komt Alseny aan de beurt. En hoewel Alseny Sussu spreekt, hebben zijn woorden volgens mijnheer Bangoura blijkbaar toch nog wat verduidelijking van hem nodig, opnieuw zo’n tien minuten.
Nogal onverwacht krijg ook ik het woord. Ik stamel dat het mijn eerste keer in Guinee is, dat ik Amoukanama probeer te helpen en dat ik in de toekomst misschien ook iets voor de gemeenschap hier kan betekenen. Ik weet niet hoe mijnheer Bangoura dit vertaalt, maar het is een woordenvloed van opnieuw zeker tien minuten die wordt onthaald op applaus.
Ten slotte komt mijnheer Bangoura bij mevrouw Amarata Souma, de voorzitster van de vrouwengroep. Ze laat een stilte vallen. Wat zij zegt, versta ik natuurlijk niet, maar meer dan haar vastberaden toon heb ik niet nodig om te begrijpen dat deze steun veel hoor haar betekent en dat ze niet kan wachten om ermee aan de slag te gaan. En zo gaat de humor naadloos over in ontroering.
Wanneer ik bovenstaand fragment aan Nathalie laat lezen, tikt ze me – mild als altijd – op de vingers. Wist ik dat de mensen allemaal van een gebedsdienst kwamen voor iemand die onlangs is overleden? En dat er voor bepaalde begrippen geen woord is in het Sussu en die dus uit moeten gelegd worden? En dat herhalingen in het Sussu een educatieve functie hebben?
Uiteindelijk vind ik de aansluiting vooral bij en dankzij de jonge acrobaten: zij maken de beweging naar mij, zij nodigen mij voortdurend uit. Voor ik het weet, sta ik rechtop op iemands schouders.
Leven in gemeenschap
Naarmate ik meer aansluiting vind, krijg ik meer en meer te zien van ‘het leven zoals het is’ in Guinee. Dat is in de eerste plaats een leven in gemeenschap.
Het is mijn eerste dag in Guinee. Ik ben met Alseny onderweg naar het Maison des Jeunes, een buurthuis waar Amoukanama dagelijks traint. Dat zal later een lege loods blijken te zijn, met een ruwe betonnen vloer en een metalen dak. Onaangekondigd slaat hij een steegje in dat zo smal is dat je er niet met twee naast elkaar kan lopen.
Op een plaats waar een aantal van die steegjes samenkomen, zitten mensen voor hun huis. Ze eten, doen de afwas en praten. Alseny stelt ze aan mij voor als zijn broers en zussen. Hij neemt me mee in een huis waar een oude vrouw op de zetel ligt: zijn moeder, ze is ziek. Ze begroet ons vriendelijk.
We gaan een andere woning binnen – niet meer dan betonplaten en wat doeken – waar nog enkele van de acrobaten liggen te slapen op stukken mousse. Wanneer we weer naar buiten gaan, zegt Alseny: “Zo leven we hier, in gemeenschap.”
De jongeren hier spreken vaak over “Amoukanama, la famille.” Pas nu wordt het mij duidelijk dat zij een groep jongeren zijn die ervoor hebben gekozen om echt samen te leven als een familie: ze eten, wonen en werken samen. De volgende dagen krijg ik steeds meer te zien van dat familiegevoel. Hoe deze spierbundels uitbundig plezier kunnen maken en in stilte samen kunnen zijn. Hoe zachtaardig en gemoedelijk ze met elkaar omgaan.
Amoukanama heeft een familiestructuur met een duidelijke hiërarchie. Dat zie je ook tijdens de trainingen op zaterdag, wanneer de jongere acrobaten, de beginnelingen komen trainen. De meer ervaren acrobaten trainen dan niet voor zichzelf, maar om de anderen te helpen. Alseny is hier als ‘vaderfiguur’ in in zijn sas: hij geeft begeesterd aanwijzingen, verbetert en doet voor.
Kleine kinderen, de acrobaten van de toekomst, staan er met grote ogen naar te kijken. Het is een beproefd recept om jongeren van de straat te houden.
Na afloop zit de hele groep samen om de repetitie te bespreken. De jongeren luisteren met ontzag naar Alseny en zijn collega’s. Hier zijn geen witter redders – of ‘foté’s’ zoals de kinderen op straat mij hier noemen – nodig.
De acrobaten zien zichzelf niet alleen als een familie, maar ook als een nieuwe generatie die waarden als moed, vertrouwen, doorzettingsvermogen, levensvreugde en gastvrijheid wil uitdragen. Dat zie ik ook iedere dag in hun gedrag.
In Sabadou Baranama spreek ik met Albert Clappasson, een Franse ontwikkelingswerker die zich in 2005 in Guinee kwam vestigen. Hij zegt dat hij in al die jaren de mentaliteit van de mensen heeft zien veranderen: de bereidheid om te werken is minder groot. Wanneer ik hem spreek over de dagelijkse inzet van de jongeren van Amoukanama, is hij niet verrast: “Ik hoor meteen dat het gaat om een groep jongeren die bij elkaar de kracht vinden om zich af te zetten tegen de samenleving. Het is uit zo’n groepen dat er iets nieuws kan groeien.”
Ik krijg iets te zien van hoe verandering kan beginnen binnen kleine gemeenschappen, bij lokale kennis en vaardigheden. De gemeenschappen hier lijken er daarbij ook van doordrongen te zijn dat het belangrijk is dat ze geen gesloten systemen worden, dat ze nood hebben aan wisselwerking met de omgeving.
Amoukanama gaat trainen in de armste wijken van Conakry én speelt op festivals in Europa. Het Maison de la Femme komt regelmatig samen met andere huizen om kennis en ervaring uit te wisselen. Als ik foto’s aan het maken ben op het paradijselijke Tamara, stelt iemand voor om met mij rond het eiland te varen zodat ik nog mooiere foto’s kan maken. “Het is niet alleen belangrijk dat wij naar het vasteland gaan, maar ook dat de mensen van het vasteland naar hier komen. Beelden en verhalen kunnen daarbij helpen.”
Van witte redder naar kleurrijke kameleon
Door die laatste uitspraak voel ik mij – als theatermaker en als een systemisch hulpverlener die graag narratieve ingangen neemt uiteraard aangesproken. De Nigeriaanse schrijfster Adichie heeft het in haar beroemde TED-talk over het gevaar van een ‘enkelvoudig verhaal over Afrika’. Schrijver Faloyin vat het op zijn beurt samen als “Een verhaal over “armoede, strijd, corruptie, burgeroorlogen en uitgestrekte gebieden van droge grond waarin alleen maar narigheid groeit”.
In zijn boek refereert hij naar zijn notities bij het bekijken van de videoclip voor ‘Do they know it’s Christmas Time’. “Het bekijken van zo’n video wekt misschien wat tijdelijk medeleven in je op, zodat je naar de munten in je zak grabbelt. Maar motiveert het je ook om naar het land op vakantie te gaan? Zorgt het dat je daar een bedrijf wilt beginnen of er met lokale bedrijven wilt samenwerken? Ben je zo geraakt dat je denkt aan alle expertise die daar moet bestaan? Dat hebben veel landen veel harder nodig dan een liedje voor het goede doel.”
Ik krijg het idee om – net zoals ik dat in België doe in eerdere projecten met jongeren – verhalen te verzamelen en te verspreiden met de bedoeling om mensen dichter bij elkaar te brengen. Ik wil luisteren naar de verhalen van mensen in Guinee en die delen in België. En luisteren naar de verhalen in België en die delen in Guinee. Verhalen die iets kunnen toevoegen aan het beeld van Belgen over Guinee en van Guineeërs over België. Verhalen die uitnodigen om elkaar te leren kennen, in het samen spreken of het samen doen. Met mijzelf als verhalenkoerier.
Een uitdagend idee voor het Westen
Met dit idee komt het besef dat ook dit artikel is geschreven vanuit een Westers perspectief, mijn perspectief. Ik heb de mensen in Guinee nog niet naar hun verhaal gevraagd. Ik ben niet transparant geweest over mijn bedoelingen, in de eerste plaats omdat ik niet wist wat die waren. En tegelijk hebben de acrobaten – weer zij – mij zonder dat ik het door heb de weg gewezen.
Na het optreden van de acrobaten zitten we samen rond het vuur voor het podium. Wanneer er een stilte valt, vraagt Yamoussa – artiestennaam L’oiseau du Ciel – mij om iets over mezelf te vertellen. Ik zeg hem dat ik in België jongeren interview over hun leven om er samen met hen theatervoorstellingen van te maken en dat ik dat misschien hier ook graag zou willen doen. Hij zegt dat hij alvast gerust iets over zijn leven wil vertellen.
“Op mijn veertiende maakte ik de keuze om te stoppen met school en acrobaat te worden, aanvankelijk tot groot ongenoegen van mijn ouders. In het begin deed ik straatoptredens en vijf jaar geleden sloot ik mij aan bij Amoukanama, waarmee ik ondertussen al ging optreden in Beijing, een ervaring die mij veel heeft geleerd.
Ik heb in de eerste plaats mijn droom gevolgd om artiest te worden, maar ik wil ook geld verdienen om mijn familie te kunnen steunen. In Guinee is er weinig overheidssteun voor cultuur: er zijn dringender dingen, zoals het aanleggen van wegen. Nadat we de halve finale van ‘America’s got talent’ bereikten, werd Amoukanama uitgenodigd door de president, maar hij heeft tot nu toe niets voor ons gedaan.
Ik denk dat ik om geld te kunnen verdienen naar het buitenland moet gaan. Maar alleen tijdelijk, want ik denk dat het niet gemakkelijk moet zijn om al vreemdeling in het buitenland te leven. Ik wil terugkeren naar Guinee, om hier een zaak te beginnen, hard te werken en iets te doen voor mijn familie en mijn land.”
Tijdens de laatste dagen van mijn verblijf vraag ik verschillende acrobaten om hen te mogen interviewen over hun leven en hun verhalen te mogen delen in de communicatie van Amoukanama naar de buitenwereld. Een effect hiervan is dat zij ook nieuwsgierig worden naar mijn leven: ze stellen vragen over mijn vrouw, mijn kinderen, mijn werk, … We kijken samen naar de foto’s op mijn sociale media.
Op de laatste dag van mijn reis is er een vergadering met alle acrobaten van Amoukanama. Er moet een belangrijke beslissing genomen worden, waar de hele groep unaniem achter moet staan. Daarbij wordt er tijd genomen om de situatie ook aan mij uit te leggen en wordt ook mijn mening gevraagd. Ik ervaar hoe mijn perspectief verschuift: ik ben niet langer slechts een buitenstaander met ideeën, maar ook een binnenstaander die zich als lid van de gemeenschap mag uitspreken.
Een kans op uitwisseling
Tijdens mijn verblijf in Guinee is mijn enthousiasme om Amoukanama verder te steunen zo alleen maar groter geworden. Het zoeken naar financiële hulp zal daar onvermijdelijk deel van uit maken. “Hulp is natuurlijk goed nieuws, maar dan moet die wel lokaal en met lokale mensen worden ingezet en niet steeds vanuit een Westers perspectief”, zegt schrijver Faloyin. Dit blijft een uitdagend idee voor het Westen, waar de norm is dat diegene die het geld geeft, bepaalt wat ermee gebeurt.
De belangrijkste nood van Amoukanama is op dit moment het ontbreken van een geschikte oefenruimte. Daarom wordt er een school gebouwd in Maferenya, net buiten Conakry. Een project waar nog veel geld voor nodig is. Geld zoeken is lastig, zeker in een tijd waarin ook mensen in het Westen het financieel moeilijker hebben.
Tegelijk zijn alle acties om geld te vinden kansen op uitwisseling. Het organiseren van de eerdere benefietvoorstelling – die de acrobaten van Amoukanama, de muzikanten van Kommil Foo en de meisjes van het begeleidingscentrum waar ik werk samen aan tafel bracht – was daar alvast een voorbeeld van.
Zelf zit ik in deze context helemaal in mijn rol van netwerkondersteuner. Ik merk dat er geleidelijk aan meer ruimte komt om de positie van ‘de witte redder’ te verlaten. Als een kameleon mag ik verschillende rollen en kleuren aannemen. Daarmee komt ook het besef: ik kan niet (eenzijdig) kiezen wat mijn rol zal zijn, het is de gemeenschap die dit mee zal bepalen.
_____
In de zomer en het najaar van 2023 is Amoukanama weer in België met hun voorstelling ‘FA’. Daarna werk ik mee aan ‘Elders’, een theater- en acrobatieproductie waarin jonge mensen uit Guinee en jonge mensen uit België autobiografische verhalen vertellen over ‘onderweg zijn’. Het is de bedoeling om deze productie te spelen in België en in Guinee. We ontmoeten u graag na één van de voorstellingen. Meer informatie over Amoukanama Circus vind je via deze link.
_____
Referenties:
* Dipo Faloyin: Afrika is geen land (uitgeverij De Bezige Bij).
* Ryszard Kapuscinksi: Ebbenhout – Afrikaanse ontmoetingen (uitgeverij Single Uitgers).