De burn-out dialoog: een dubbelinterview met Paul Castelijns en Mattias Van Hulle

Burn-out blijft een erg actueel thema in onze samenleving. Hoewel de cijfers over prevalentie uit elkaar lopen, is er consensus dat burn-out een toenemend probleem is waar we allemaal – direct of indirect – mee in aanraking komen.

Voor verklaringen en oplossingen wordt er afwisselend ingezet op het individuele, organisatorische of maatschappelijke niveau. Tegelijk blijven er veel vraagtekens. Van beleidsmakers tot organisaties en individuele hulpverleners: we zijn dus allen zoekende. Een goede aanleiding voor een dubbelinterview!

Ik ga in gesprek met Paul Castelijns en Mattias Van Hulle. Paul is psycholoog en systeemtherapeut. Hij werkt aan een doctoraat over de behandelmogelijkheden bij burn-out vanuit een wetenschappelijk en systemisch perspectief. Mattias is doctor in de sociologie en schreef naar aanleiding van zijn doctoraat het boek De burn-out paradox.

Wat motiveerde jullie om onderzoek te doen rond burn-out?

Paul: Het klachtenbeeld van burn-out wordt in de maatschappij en de wetenschap gekoppeld aan een context: het werk. Dit is atypisch voor de klinische wereld: bij depressie of een angststoornis heb je dat zo niet. Als systeemtherapeut is deze koppeling echter vanzelfsprekend, dus dat vind ik interessant.

Een tweede motivatie is het snijvlak tussen de persoon en de professional. Vroeger las ik ook liefst de biografieën van filosofen, eerder dan het filosofische boek zelf. Je kan zo iets van persoonlijke drijfveren zien in de logica die een professional hanteert.

En tenslotte werk ik in een instituut waar we opleiding geven aan psychologen, therapeuten en psychiaters om hulpverleningspraktijken vorm te geven. Dat betekent dus dat je kijkt naar wat gangbare hulpverlening is en of daar verdere ontwikkeling zinvol is. Wat blijkt: de gangbare behandelingen van burn-out sluiten vaak niet aan bij het specifieke klachtenbeeld en het bewijs voor hun effectiviteit is beperkt.

Er hangt een zweem van mysterie rond burn-out: heel veel mensen worden erdoor getroffen, maar tegelijkertijd kunnen we het ook niet helemaal vastgrijpen

Mattias: Ik ben een cultuursocioloog en dus geïnteresseerd in de bredere cultuur. Ik hou me bezig met hoe de verhalen die we maatschappelijk vertellen de zaken zijn die we collectief ‘normaliseren’. Ook ziektebeelden zijn dus te begrijpen binnen een bepaalde cultuur. De meeste mensen denken bij een ziektebeeld aan een fysiologisch verschijnsel: een biologische verandering in de normale gang van zaken, met negatieve gevolgen. Maar hoe we die fysiologische ervaring kaderen hangt samen met wat we cultureel als normaal of niet normaal beschouwen.

Vanuit dat denkkader botste ik op het fenomeen burn-out. Er hangt een zweem van mysterie rond: heel veel mensen worden erdoor getroffen, maar tegelijkertijd kunnen we het ook niet helemaal vastgrijpen. Daarnaast wordt burn-out vaak als een maatschappij-ziekte omschreven, wat het voor een socioloog natuurlijk erg interessant maakt.

Wat viel je op wanneer je in de literatuur dook?

Paul: Je leert modellen kennen die beschrijven wat burn-out kenmerkt, hoe het ontstaat en welke factoren er van invloed op zijn. De uitwisselingen tussen de persoon met burn-out klachten en diens leidinggevende, de organisatie en de collega’s staan daarbij centraal. Soms worden de uitwisselingen in de persoonlijke context ook nog toegevoegd. En steeds vaker wordt nu ook een maatschappelijke context aangehaald, zoals de neoliberale samenleving of de invloed van de media. Er wordt dus steeds meer gekeken naar een brede waaier aan uitwisselingen.

De focus raakt steeds meer verbreed?

Paul: Schoorvoetend toch. Binnen de burn-out onderzoekswereld bestaat er echt een spanningsveld tussen onderzoek dat pleit voor de afbakening tot de werkcontext en onderzoek dat die afbakening te kort door de bocht vindt.

Zelf was ik opgetogen dat het überhaupt ging over uitwisselingen. Tegelijk wringt het me ook: onderzoek schetst veelal dat er bepaalde uitwisselingen zijn met een lineair effect op iemands klachten. Maar de invloed van de klachten op die uitwisselingen is onderbelicht. Dat is niet alleen theoretisch inconsequent. Vanuit een klinisch perspectief is het ook echt een gemis.

Herken je dat, Mattias?

Mattias: Volledig. Toen ik voor het eerst de literatuur in dook over burn-out, ben ik ook meteen beginnen praten met mensen met een burn-out ervaring. Uit deze gesprekken kwam dat interactieve gegeven steeds terug. Het is duidelijk dat een burn-out ervaring een sterk sociaal element heeft.

Tijdens het eerste jaar van mijn doctoraat las ik Interaction ritual chains, een heel interessant boek van Randall Collins. Zijn uitgangspunt is dat mensen geen entiteiten zijn, maar dat wij als het ware ‘stromen van interactie naar interactie’. In zijn visie kan elke interactie emotionele energie opwekken of doen afnemen. En wanneer mensen in een traject zitten waarin die emotionele energie chronisch afneemt, branden ze op. Dit is exact wat ik hoor van mensen die een burn-out ervaring hebben.

Hierdoor kwam ik op het idee om deze theorie te koppelen aan het onderwerp burn-out. Via de literatuur is het echter heel moeilijk om echt een definitie van burn-out te kunnen afbakenen. Ook de meetmodellen zijn methodologisch discutabel, omdat de stellingen bij vragenlijsten zoals de MBI (Maslach Burn-out Inventory, nvdr) momentopnames zijn en voor interpretatie vatbaar.

Hebben jullie het idee dat het concept meer helder geworden is?

Paul: Wilmar Schaufeli zegt dat het begrip aan inflatie onderhevig is en daar kan ik me wel in vinden. Veel burn-out onderzoekers zijn ooit gestart met een idee over een klachtencombinatie die we burn-out noemen, gekoppeld aan het werk. Maar we spreken nu ook over burn-out bij ouders of scholieren. De oorzaak lijkt dus niet meer zo duidelijk in het werk te worden gezocht als vroeger. Daar bovenop wordt het klachtenbeeld door verschillende onderzoekers ook anders omschreven.

Zowel de ideeën over de oorzaak van burn-out als over het klachtenbeeld zijn nog in beweging

Wanneer je zelf onderzoek doet, moet je dus kiezen. Ik koos voor een omschrijving die wordt gekenmerkt door emotionele uitputting, demotivatie en cognitieve en emotionele deregulatie. Je kan héél veel zeggen over de DSM, maar je ziet hier wel een zekere synchronisatie in het omschrijven van klachten en dat is bij burn-out nog steeds niet volledig gebeurd. Zowel de ideeën over de oorzaak als het klachtenbeeld zijn nog in beweging.

Mattias: Een omschrijving van burn-out is wel opgenomen in de laatste versie van de ICD. Dat is eigenlijk bijzonder, want de ICD staat voor International Classification of Diseases en tegelijkertijd zegt de woordvoerder dat het géén ziekte is. De ICD omschrijft burn-out als een work related phenomenon, maar tegelijk wordt duidelijk dat je de persoon niet kan los trekken van de professional.

Dat is in bredere zin ook zo: werk is geen afgebakend domein. Als we naar huis gaan, worden we niet ineens iemand anders. Of die afbakening dus zin heeft, is maar de vraag. Het maakt het concept meer helder, maar staat ook verder af van de realiteit van mensen. Wanneer we bijvoorbeeld spreken over stress hebben we het ook niet louter over een fysiologisch verschijnsel zoals de aanmaak van cortisol. Hoe heeft iemand iets zeer specifiek ervaren? Hoe kadert die ervaring binnen de bredere context van het traject dat die persoon de laatste weken of maanden heeft afgelegd?

Wat me in mijn klinische praktijk opvalt is dat het toch heel vaak niet enkel burn-out klachten zijn waar mensen mee worstelen. Er speelt dikwijls veel meer in hun leven. Hoe zien jullie dat?

Paul: In mijn onderzoek probeer ik die vraag te beantwoorden vanuit drie achtergronden: burn-out onderzoek, psychotherapeutisch onderzoek en klinische observaties. Vanuit die bronnen is het heel moeilijk te verantwoorden om als behandelaar enkel te focussen op de professionele context. Wanneer je als behandelaar ‘a priori’ besluit je te richten op de werkcontext, beperk je eigenlijk cliënten in het begrip dat ze kunnen ontwikkelen over hun eigen situatie.

Taalgebruik doet ertoe 

Daarnaast valt het me op dat onderzoek weinig aandacht besteedt aan de fluctuatie van klachten doorheen de tijd en ook niet aan de dynamiek tussen de uitwisselingen die mensen hebben met anderen en de klachten die zij ervaren. We weten echter uit algemeen psychotherapeutisch onderzoek dat het mensen helpt als ze daar verbanden in leren zien.

Ook taalgebruik doet er toe. Zoals Mattias al zei: de verhalen die wij elkaar vertellen over wat iets is, heeft ook invloed. Burn-out wordt soms een ziekte genoemd, dan weer een stoornis of een pathologie. Taalgebruik doet dus veel met hoe mensen en therapeuten het concept burn-out benaderen en daarover met elkaar spreken. Ik ben eerlijk gezegd voorstander van taalgebruik dat iets van dat dynamische karakter zichtbaar maakt. Of in ieder geval de boel niet helemaal dichttimmert.

Mattias: Taal creëert een sociale realiteit en mensen klampen zich eraan vast om hun eigen ervaring beter te begrijpen. Dat dynamische aspect op de voorgrond zetten vind ik dus inderdaad een hoopgevende piste.

Wordt er te veel over burn-out gesproken?

Paul: Als mensen hun eigen klachten omschrijven, is het goed als ze de mogelijkheid hebben om deze te koppelen aan de concrete situatie waarin ze zich bevinden. In die zin ben ik ergens wel blij dat er nu zo’n woord als burn-out bestaat.

Je kan je wel afvragen waarom dat bij burn-out bestaat maar bijvoorbeeld niet bij depressie. Nochtans komt het klachtenbeeld redelijk in de buurt. Tegelijk kan ik me wel voorstellen dat wanneer je je gewoon erg slecht en vermoeid voelt, je het woord burn-out prefereert boven een depressie.

Cliënten willen weten of ze een burn-out hebben of niet. Tegelijk merk ik dat het idee van burn-out ook schaamte met zich meebrengt.

Mattias: Het duiden van uitputting als een burn-out, hangt vanuit een sociologisch perspectief samen met onze neoliberale evolutie: een culturele context waarin verantwoordelijkheid, hard werken, presteren en succes boeken als een goeie zaak naar voor worden geschoven. Het tegenover gestelde hiervan is uitputting of geen energie hebben. Wanneer je niet meer constant positief kan zijn en van alles wil bereiken, maar moet toegeven dat het niet meer gaat.

Het feit dat we die ervaring kaderen als een ziektebeeld of als een aandoening zegt veel over wat we vandaag de dag normaliseren. We vinden het goed dat mensen hun energie laten zien en dingen willen bereiken. Als het niet meer lukt, moet dat wel een pathologie zijn.

Paul: Mensen vinden het stigma op burn-out inderdaad lastig, maar dat geldt ook voor depressie of schizofrenie. In die zin zijn we allemaal in hetzelfde bedje ziek. Maar het klopt, mensen met een burn-out doen niet meer mee en dat is pijnlijk. Ze voelen dat verschil.

Mattias: Een depressie wordt vaak wordt geduid als een ziekte. ‘Er is iets mis met je’. Een burn-out kan je ook kaderen vanuit de eisen die de maatschappij mensen oplegt: ‘Ik heb te hard geïnvesteerd’ of ‘Ik heb te hard mijn best gedaan om te doen wat er van mij gevraagd wordt’. In dat opzicht is het stigma op depressie misschien nog groter.

Toch lijken burn-out klachten heel vaak gepaard te gaan met een groot gevoel van falen.

Mattias: Burn-out is als concept voor het eerst beschreven in 1974 door de psychiater Herbert Freudenberger, niet toevallig in de context van de Amerikaanse sociale zorgverlening. We spreken hier over een cultureel-politieke context met veel sociale problemen: een opmars van armoede, misdaad en drugs. Tegelijk trok de overheid zich alsmaar meer terug. Ziekenhuizen, zorginstellingen, sociale hulpsectoren: het moesten plots winstmakende bedrijven worden om nog hulp te kunnen aanbieden. Dit was een heel ander denkpatroon binnen die organisaties en dus ook voor hun medewerkers. Die plotse spreidstand bleek te groot en bracht uitputting met zich mee.

In de decennia daarna zien we hoe dat neoliberale verhaal ook hier bij ons voet aan de grond gekregen heeft. Gelukkig is het minder extreem dan in Amerika: we hebben nog steeds sociale vangnetten die verankerd zijn in het solidariteitsprincipe.

We hebben de reflex om alles op onszelf te betrekken

Die structurele veranderingen zijn gepaard gegaan met een cultuurshift en het tot stand komen van een nieuw type ideaalburger. Vroeger waren we subjecten die moesten gehoorzamen. Vandaag zijn we projecten; we zijn ieder ons eigen eilandje. ‘Als ik maar hard genoeg werk en hard genoeg investeer, dan kan ik doen wat ik wil’.

Deze manier van denken heeft zich niet alleen in het werkveld geuit, maar ook daarnaast. We willen een zo prachtige reis maken om te laten zien dat we cultureel onderlegd zijn. We willen hobby’s hebben die ons persoonlijk laten groeien. We hebben de reflex om alles op onszelf te betrekken. Alleen al de term ‘investeren in jezelf’ laat zien hoezeer die economische terminologie is doorgesijpeld in ons dagelijks leven.

Ik vind het belangrijk dat de aandacht niet alleen maar wordt gericht op wat je wel en wat je niet kan, maar ook maar ook wat je wel en niet meer wil

Paul: Bij burn-out wordt uitputting als klacht centraal gesteld. Mensen die eigenlijk zeggen: ‘ik kan niet meer, ik kan niet meer presteren’. Maar eigenlijk toont dat voorbeeld van de privatisering van ziekenhuizen ook aan dat motivatie belangrijk is. Misschien vonden ze ook wel iets van wat ze nu moesten doen? Die dimensie is wel aanwezig binnen de onderzoeksliteratuur, maar wordt vaak vergeten in burn-out behandelingen.

Ik vind het dus belangrijk dat de aandacht niet alleen maar wordt gericht op wat je wel en wat je niet kan, maar ook maar ook wat je wel en niet meer wil. Hoe sta je eigenlijk in het leven en hoe wil je in het leven staan? Uit de onderzoeksliteratuur naar burn-out behandelingen, blijkt dat er heel weinig rond deze dimensie gewerkt wordt. Hiermee wil ik niet doorschieten in een vereenvoudigd denken over hoe mensen naar wens hun eigen leven kunnen vormgeven, maar dat gebrek aan motivatie kan wel heel zwaar op hen wegen.

Mattias: Het zorgpersoneel in die ziekenhuizen was niet alleen uitgeput. Mensen kozen voor die job omdat ze wilden zorgen voor mensen. Als je dan gedwongen wordt door je organisatie om je patiënten te benaderen als een afvinklijst die je zo efficiënt mogelijk moet afhandelen, druist dit in tegen je beweegredenen om de job te doen. Dit soort denken is doorheen de jaren ook verbreed naar andere sectoren. Ik hoor vaak mensen zeggen: ‘ik ben maar een nummer op mijn werk, wat doe ik daar eigenlijk nog’?

Mensen lijken bewust bezig te zijn met de vraag of ze hun werk nog graag doen. Is dat een nieuwe evolutie?

Mattias: we zijn de laatste decennia geëvolueerd van wat we noemen een ascribed naar een achieved maatschappij. Als je vroeger geboren werd als zoon van een bakker, dan was het vanzelfsprekend dat je bakker werd. Sinds de jaren ‘60 ‘is er meer keuzevrijheid. Dat is dan misschien de positieve kant van het neoliberalisme: men is zich meer bewust van de opties.

Eén van mijn voormalige collega’s deed onderzoek naar de crisis in de zorg. Haar conclusie is dat de zorg al ettelijke decennia gedevalueerd wordt. Niet alleen in financiële of extralegale compensaties voor wie in deze sector werkt, maar ook in het maatschappelijke aanzien.

Tijdens corona hebben we allemaal even geapplaudisseerd voor de zorg. Cynisch genoeg is het daar dan ook bij gebleven. De zorg voor die menselijke connectie lijkt haaks te staan op de waarden die een neoliberale cultuur dicteert. We vinden het sterk als mensen verantwoordelijkheid nemen, zelfredzaam zijn en autonoom. Het ondersteunen van anderen past hier niet in en zorgt voor een devaluatie van het zorgberoep.

Paul: Cliënten geven aan dat je plezier moet hebben in je werk. Dat je erin moet kunnen groeien als professional en als mens. Als je dan in een zorgsector belandt waar misschien de doorgroeimogelijkheden beperkt zijn door druk op de juiste diploma’s en je werk is tegelijk ook erg emotioneel belastend, dan klopt het plaatje op een zeker moment niet meer.

Mattias: Ook de soorten jobs in de zorg zijn, zeker in Vlaanderen, sterk geëvolueerd. Sinds de jaren ‘70 zijn we volop een diensteneconomie geworden. Ik ga het nu even heel zwart wit stellen: als een handarbeider op het einde van zijn werkdag zit, dan stopt het werk. Wanneer je een meer technisch probleem moet oplossen, blijf je hier echter over nadenken als je op de trein naar huis zit. Een mogelijke hypothese is dus dat de mentale vermoeidheid of belasting soms wel langer blijft nazinderen bij mensen en zich ook meer opstapelt.

je voelt ook altijd dat er verwachtingen van anderen meespelen

Paul: Ik vind het interessant om te kijken naar de verwachtingen die mensen ervaren. Je kan van jezelf een verwachting hebben: ‘ik moet dit kunnen’. Maar je voelt ook altijd dat er verwachtingen van anderen meespelen. Hoe hanteer je die? Wat als die hoog zijn of net onderling tegenstrijdig? De evolutie van handenarbeid naar een kenniseconomie gaat gepaard met een minder duidelijke afbakening van het werk, maar de verwachtingen zijn ook veel minder helder. Dat kan veel onrust doen ontstaan.

Burn-out onderzoek van Maslach en Leiter verwijst bijvoorbeeld naar de ervaring van een ‘mismatch’. Er is dus steeds ook de ander. Wanneer voel je dat wat jij belangrijk vindt en wat je van jezelf verwacht, overeenkomt met de ideeën en verwachtingen van anderen? Wanneer voel je dat het schuurt? Dat soort aandacht helpt om zicht te krijgen op wat er in die uitwisselingen tussen cliënten en verschillende anderen gebeurt.

Vanuit mijn klinisch perspectief probeer ik in mijn gesprekken een brede ingang te nemen op verschillende contexten en wisselwerkingen. En dat combineer ik met de dynamiek van klachten rond motivatie en prestaties. Wat ervaren mensen in hun uitwisselingen en relaties als belastend of juist opluchtend of steunend?

Het is belangrijk je de vraag te stellen hoe die problemen steeds gerelateerd zijn aan ervaringen in het verleden en de vooruitzichten die mensen hebben over wat er op hen afkomt

Mattias: Als je burn-out als een dynamisch concept bekijkt en rekening houdt met de steeds veranderende variabelen in de levenssfeer van de persoon in kwestie, vermijden we mensen te bekijken als een afgebakend eiland vol problemen. Het is belangrijk je de vraag te stellen hoe die problemen steeds gerelateerd zijn aan ervaringen in het verleden en de vooruitzichten die mensen hebben over wat er op hen afkomt.

Paul: Ik denk dat er echt veel verschil zit in welke mate verschillende mensen voelen dat de maatschappij iets ‘doet met hen’. Ik denk dat mensen gemakkelijker de invloed van hun leidinggevende of hun partner voelen dan dat ze ervaren hoe die bredere maatschappelijke context hen raakt.

In je doctoraat heb je ook aandacht voor de media. Ik vond dat interessant om te lezen, maar vroeg me tegelijk af of mensen echt ‘door hebben’ hoe uitingen in de media hen onder druk zet en verwachtingen creëert. Ik denk dat mensen die druk meer opmerken wanneer dat in contact met andere mensen gebeurt.

Een cliënt van me werkt in verzekeringen en geeft aan dat de bankensector helemaal veranderd is. Ze zegt dat ze vroeger meer tijd had om goed advies te geven en nu merkt dat haar werk vooral effectief en snel moet gebeuren. Het contact is ook steeds meer digitaal en onrechtstreeks. Dit zou ‘het nieuwe normaal’ zijn, maar zo voelt dat niet voor haar.

Mattias: Interessant, ja. Ik las laatst een artikel over het feit dat de arbeidsparticipatie van vrouwen aan de arbeidsmarkt is toegenomen. Rond de jaren ’90 was het nog 50% en in 2022 was dat bijna 70%. Dit werd dan beschreven als een zeer positieve evolutie, een echt gevolg van de emancipatie.

De andere zijde van dat verhaal is dat het voor veel gezinnen vandaag simpelweg nodig is om rond te komen. Een huis is niet meer te betalen met één loon. Als je ook kinderen hebt, breng je ze nog eens naar de opvang om je werk te kunnen doen, maar dat kost opnieuw geld. Als je dat dan koppelt aan de culturele context die aanmoedigt dat het individu zich zo goed mogelijk moet proberen te ontplooien, creëert dit een grote druk. Dat is voor veel mensen een dagelijkse realiteit.

Wat denk je dat er moet veranderen zodat er minder burn-out voorkomt?

We zullen moeten toewerken naar een maatschappelijk verhaal waarin sociale cohesie meer op de voorgrond wordt gezet

Mattias: Ik zie dat burn-out heel nauw samenhangt met cultuur en heb dat ook in mijn proefschrift en boek proberen aan te tonen. Ik ben van mening dat als we dit fenomeen willen laten verdwijnen, we zullen moeten toewerken naar een maatschappelijk verhaal waarin sociale cohesie meer op de voorgrond wordt gezet. We moeten het solidariteitsprincipe terug sexy maken ten opzichte van opvattingen over autonomie en individuele prestaties.

Voor zo’n cultuurwijziging zijn er geen pasklare antwoorden. Ik denk dat dat begint bij lokale initiatieven en mensen zoals Paul, die zoeken hoe ze een mindshift kunnen verwezenlijken. Ook werkgevers kunnen op een andere manier omgaan met prestaties. Een echte cultuurshift zal maar het gevolg zijn van kenteringen in verschillende contexten en sectoren.

Wat moet er veranderen op het vlak van behandeling?

Paul: Algemeen vind ik dat we meer rekening moeten houden met het burn-out onderzoek dat al bestaat. Er is echt een hele grote discrepantie tussen de behandelwereld en de onderzoekswereld op dat vlak. Daarnaast is het voor mij belangrijk dat hulpverleners die dynamische samenhang tussen uitwisselingen en klachten als uitgangspunt nemen. Zo kan je nadenken over wat er allemaal gebeurt in die uitwisselingen en welke mediërende factoren ertoe doen.

Spreken over burn-out als een ‘toestand’ geeft iets weer van een tijdgebonden, beweeglijk karakter

Daar kan je als clinicus natuurlijk wat gedesoriënteerd van raken: er zijn zoveel mediërende factoren dat je op de duur door het bos de bomen niet meer ziet. Daarom is dat idee van een ‘match’ of ‘mismatch’ zo bruikbaar: deze focus plaatst mensen altijd in relatie tot concrete anderen. Je kan over verwachtingen gaan spreken, over wat mensen kunnen en niet kunnen, willen en niet meer willen.

En zoals ik al gezegd heb: ik hoop dat therapeuten geen al te statisch of pathologiserend taalgebruik hanteren. Dat mensen benaderd worden vanuit een ‘toestand’ of klachten die passen bij het woord burn-out, maar daarom geen burn-out hebben.

Het woord ‘toestand’ is weliswaar geen woord voor feestjes, maar het geeft iets weer van een tijdsgebonden karakter. Een ‘toestand’ is beweeglijk. Dat biedt hoop.

Ilke: Wat staat werkgevers hierin te doen?

Mattias: Wat volgens mij niet echt helpt, is het aanbieden van assertiviteitscursussen, stressresistentiecursussen of een uurtje yoga in de middag. Dat is opnieuw een individuele responsabilisering. Hoewel dat doorgaans goed bedoeld is, geeft het een verkeerd signaal. Ik denk dat de manier waarop een leidinggevende omgaat met werknemers enorm belangrijk is. Dat we letten op het taalgebruik waarin we klachten zoals bij burn-out benaderen, maar ook de wijze waarop we andere zaken in de samenwerking aankaarten.

Dat wordt soms weggezet als soft skills of van secundair belang, maar ik denk dat dit enorm belangrijk is: de manier waar we interacties aangaan, vormgeven of afsluiten. Werkdruk is tenslotte ook belangrijk, maar dat hangt voor mij samen met meer structurele mogelijkheden én moeilijkheden.

Ook werkgevers hebben burn-out klachten niet helemaal in de hand

Paul: Uiteraard hebben organisaties een verantwoordelijkheid rond preventie. Tegelijk moeten we beseffen dat ook werkgevers deze klachten niet helemaal in de hand hebben. Het zou goed zijn moesten werkgevers en werknemers geregeld met elkaar kunnen spreken of ze structureel iets ervaren van een match of mismatch op het ‘kunnen’ of ‘willen’. Dan maak je werknemers er ook meer sensitief voor. Zo neem je samen verantwoordelijkheid voor verandering die welzijnsbevorderend is én het bedrijf ook niet in moeilijke papieren brengt.

Connectie is essentieel voor onze gezondheid

Mattias: Wat vaak terugkwam in mijn gesprekken was het woord ‘ontmenselijking’. Mensen voelden zich ontmenselijkt door een situatie of door de relatie met een collega of leidinggevende. Ben je een nummer en een werkkracht die zo efficiënt mogelijk werk moet leveren? Of ben je in de eerste plek een mens die grieven of moeilijkheden kan aangeven en waar ook naar geluisterd wordt? Connectie zoeken en vinden met andere mensen is essentieel voor ons bestaan en onze gezondheid.

Paul: Als cultuur gaat over datgene wat we normaliseren, lijkt het me goed dat we dergelijke afstemmingsdialogen niet eens moeten typeren als ‘soft skills’, maar gewoon als gezond verstand. Het zijn normale, logische en gezonde gesprekken die uitval verminderen én bijdragen aan het welzijn van mensen.

Als werkgevers investeren in het gesprek met hun werknemers zal het ook voor hen zelf renderen?

Paul: Klopt, maar met als kleine kanttekening: het blijft een wisselwerking. De verantwoordelijkheid voor die gesprekken ligt nooit bij één persoon. Ook werknemers moeten het gesprek durven aangaan met hun leidinggevende en zich daar niet onnodig in geremd voelen.

Heren, hartelijk dank voor dit gesprek.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe uw reactie gegevens worden verwerkt.