Boekpresentatie ‘Grote kleine mensen problemen, grote grote mensen problemen’

Grote kleine mensen problemen – Grote grote mensen problemen. Sabine Vermeire, Willem Beckers, Kris Decraemer, Mieke Faes, Interactie-Academie vzw, 2016

Ik ben altijd wat voorzichtig, haast op mijn hoede als mensen te enthousiast zijn over een bepaalde manier van werken of één of ander boek. Toch kan ik mijn enthousiasme niet bedwingen wanneer ik het over het boekje ‘Grote Kleine mensen problemen : grote grote mensen problemen’ heb. Ik beloof jullie dat ik straks ook wat meer kritische reflecties zal geven, maar sta me toe eerst even mijn enthousiasme met jullie te delen.

Lekker circulair en systemisch, zou men in Nederland zeggen

Vooreerst is er de vormgeving van dit boekje: met veel mooie en leuke, sprekende  illustraties, allemaal non-verbaal materiaal, gemaakt door cliënten en met hun toestemming gedeeld in dit boek. Een stressmonstertje in klei op de voorkant en een grote veelkleurige voet (een buitenbeentje) op de achterzijde. Of is het net andersom? Want dat is nog zo een leuke vondst: je kan het boekje van voor naar achteren lezen, dan start je vb. met kleine mensen problemen (kinderen en jongeren) en lees je halverwege verder met de grote mensen (volwassen) problemen.  Daarvoor moet je het halverwege wel omdraaien, en precies dat gegeven leidt er ook toe dat je het boek ook kan beginnen met de grote grote mensen problemen. Lekker circulair en systemisch, zou men in Nederland zeggen.

Het kleimonstertje en het buitenbeentje maken je best nieuwsgierig: Wat zit er nog allemaal in dit boekje? Een bundeltje verhaaltjes, 10 langs elke kant. Heldere, prettige, vlot lezende verhaaltjes, telkens geïllustreerd met klei, of tekeningen, of stoffen figuurtjes, of zelfs een dino en  Tom en Jerry  figuurtjes  (bij een partnerrelatietherapie). Of is het andersom, en zijn de verhaaltjes illustraties bij het non-verbaal materiaal?

Waarover gaat dit boekje? Dat staat in heldere, eenvoudige taal uitgelegd in de inleidingen: ‘Soms hebben kinderen of jongeren het gevoel dat alles aan hen ligt of dat het probleem de baas is. Wij, therapeuten en hulpverleners bij wie kinderen komen praten, hebben hen gevraagd om hun problemen te tekenen, in klei te maken of uit te beelden. Samen zoeken we, beetje bij beetje, hoe ze de problemen voelen, wat ze erbij denken en wat ze al probeerden.(…) Samen speuren we naar wat ze het liefst willen doen, wensen of dromen. Problemen zijn er niet om alleen mee te blijven zitten. Daarom delen we met jullie originele, verrassende beelden die kinderen en jongeren hebben gemaakt. Zij verzamelden ook heel wat wijsheid over die problemen en vonden knappe wegen om er mee om te gaan. Misschien herken je een van de voorbeelden of vind je wel een ideetje voor een paar lastige dingen die je zelf mee maakt.’

En  bij de ‘grote mensen inleiding’ lezen we het volgende: ‘Mensen voelen zich vaak machteloos en eenzaam wanneer ze bij ons, therapeuten en hulpverleners, de kamers binnen stappen. Hun hoop op verandering of een oplossing is ondermijnd. Samen proberen we, beetje bij beetje, de problemen die ze mee dragen te ontrafelen. Samen onderzoeken we hoe we de moeilijkheden kunnen ‘externaliseren’ en in een beeld gieten. In deze externaliserende dialogen kunnen cliënten en hulpverleners het probleem, zijn vele tentakels en connecties stap voor stap onder de loep nemen. Niet alleen verborgen kantjes van het probleem worden zichtbaar, maar ook de geleverde inspanningen. Mensen tonen over welke kennis ze beschikken en welke vaardigheden ze al opbouwden in het omgaan met deze moeilijkheden.

Het perspectief, de woorden, de taal, de betekenisgeving, de beelden van de cliënten staan centraal

Meteen wordt het duidelijk waar het in dit boekje om gaat: het externaliseren van problemen, obstakels, moeilijkheden. Externaliseren is een favoriete narratieve interventie van Michael White (zie ook Leven en werk van Michael White, Hillewaere & Van Hennik, 2008).  Het is voor vele hulpverleners een aantrekkelijke techniek, en toch doe je er goed aan als hulpverlener eerst te kijken naar hoe het boekje geschreven is, vooraleer je kijkt naar wat de creatieve producten zijn.

Wat de essentie daarvan is,komt goed in het boekje tot zijn recht, en was ook op de avond van de presentatie van het boek duidelijk: het perspectief, de woorden, de taal, de betekenisgeving, de beelden van de cliënten staan centraal. Het vraagt van de hulpverlener een andere positionering en een ander taalgebruik.  Het onderscheid van John Shotter (2011) tussen ‘about-ness’ and ‘with-ness’ thinking and talking vind ik wat dit betreft nog altijd een mooi en betekenisvol onderscheid. Je spreekt niet over cliënten en hun pathologie (wat hulpverleners vaak aan de vergadertafel doen), maar je spreekt met mensen (with) , soms zelf vanuit de mensen (within) en niet vanuit een afstandelijke deskundige positie, maar vanuit een getuige positie (withness).  Dit is de taal van Tom Andersen en Michael White, respectvol aansluiten bij de cliënten en op zoek gaan naar kleine, haalbare veranderingen.

Hoe mooi de taal aansluit bij de belevingswereld van kinderen werd duidelijk met een krachtig  filmfragment van een jong meisje (11 jaar) die een hele protestbeweging organiseert tegen ‘de schrik van de nacht’. Met een petitie (met heuse handtekeningen en boodschappen als ‘veel succes! Doe de optocht ook maar voor mijn dochter want die heeft ook vaak last van schrik’)  en een protestmars, waarin de schrik van de nacht in de vorm van een spook mee rond loopt. Een spook dat zich wel erg eenzaam moet voelen wanneer er zo veel vrienden en familie mee protesteren tegen dat spook. Ik sympathiseer van nature uit altijd met de minderheid en ik ging haast medelijden krijgen met het sympathiek spookje, maar dit terzijde.

Het is duidelijk dat er vooral in het werken met families en omgeving nog veel progressie mogelijk is voor de hulpverlening

Een ander mooi voorbeeld was het externaliseren van boosheid, en daar kregen we een filmfragment te zien van een therapeute (Sabine Vermeire) die samen met een jongen twee politieagenten weet te interviewen over hoe zij met boosheid omgaan. Ik kan me inbeelden dat dit grote indruk moet hebben gemaakt op de jongen en diens ouders, maar misschien ook wel op de politieagenten.

Externaliseren is duidelijk een sociaal gebeuren, en er zaten dan ook kinderen met hun ouders in het zaaltje, naast hulpverleners.  Ook voor het volwassen gedeelte kwam een hulpverlener, Tomas van Reybrouck, en een cliënte met een waar kunstwerkje aan bod. Gezamenlijk, zoals het hoort, en allebei met een zachte schroom: de cliënte omdat ze zegt beter te zijn met woorden dan met beelden, Tomas uit een vorm van zacht respect. Het kunstwerkje is ‘een woekerplant van de verslaving’, een mooi houten blokje met een groene plant en groene woekerdraadjes. Verslaving is bij uitstek een probleem waar de omgeving gaat internaliseren, vertelt Tomas, en hiermee verwijst hij naar de vele woorden en beelden die er in de omgeving van iemand met een alcoholprobleem ontstaan: ‘de alcoholist’, ‘een depressie overkomt je, maar een alcoholprobleem heb je toch zelf in de hand’, enz. Het is duidelijk dat er vooral in het werken met families en omgeving nog veel progressie mogelijk is voor de hulpverlening.

Wat ik erg mooi vond en mij een bruikbaar idee lijkt, is ‘het paspoort van (de woekerplant) van de verslaving’. Om je een idee te geven: het ziet er uit als een echt internationaal paspoort. En in het paspoort staan verschillende rubrieken:   ‘1) Identiteitsgegevens (Beschrijving: woekerende ranken, dondergroen,…); 2)  Effecten (gevoelens van machteloosheid, zelfbeeld: ik ben een slechte partner, anderen: de kinderen hebben er ook last van’, toekomst: ‘ik durf niet meer te dromen’…  3) Evaluatie van het probleem (het is vooral negatief en neemt altijd de overhand; ik wil niet dat hij mijn leven zo overheerst’,..) 4) Wat vind ik waardevol? Hoe wil ik graag in mijn leven staan? (Ik wil een normaal eigen leven leiden en weer openstaan voor de dingen rondom mij…).  Ik had hier nog nooit van gehoord, of gezien, maar het lijkt me echt goed bruikbaar.

Het is geen externaliseren zoals het gehanteerd wordt in de taal van psychopathologie en psychiatrie

Het duidt voor mij op nog twee andere aspecten van het externaliseren die belangrijk zijn: het zorgt voor een nieuw kader (frame) waarin er naar de problemen gekeken wordt en externaliseren wil niet zeggen dat er geen link meer is tot het geëxternaliseerde: cliënten zelf dragen verantwoordelijkheid ten aanzien van het probleem, maar in plaats van een meer passief taalgebruik en positie, ontstaat er een meer actieve positie, ook wel ‘agency’ genoemd.   Dat is iets waar mensen die onvoldoende vertrouwd zijn met het narratieve werk en externaliseren soms te weinig notie van hebben en onderschatten. Het is geen externaliseren zoals het gehanteerd wordt in de taal van psychopathologie en psychiatrie – buiten zichzelf leggen –  maar het is een onderscheid maken tussen de persoon en het probleem en kijken hoe je op die manier het probleem kunt aanpakken. Een belangrijk verschil.

Ik heb bij aanvang beloofd van ook wat meer kritische reflecties te geven, maar in alle eerlijkheid: die slaan niet op dit boekje, maar wel op enkele risicovolle aspecten van het externaliseren . Want het boekje vind ik … gewoon prachtig, een hebbeding, een bron van inspiratie en vol met leuke, creatieve  ideeën.  En vooral: het is de taal en het zijn de beelden van de cliënten zelf. Dat is voor mij een belangrijke tip voor eenieder die begint te werken met externaliseren: ga niet te snel en sluit goed aan bij de taal van de cliënten. Dat is denk ik mijn eerste kritische reflectie.

Daarnaast ben ik ook altijd nieuwsgierig wiens creativiteit aangesproken wordt : die van de hulpverlener, die van de cliënt of die van de gezinsleden en het systeem?  Ik denk dat we creativiteit vooral systemisch moeten doordenken. Het is niet of van de therapeut of van de cliënt of van het systeem: het gebeurt tussen deze mensen.  Dat is al mooi te vinden in het gedachtegoed van Bateson en een leerling van Bateson, Montuori. Montuori  (2005) beschreef hoe creativiteit in haast alle literatuur en onderzoek wordt beschreven als een persoonlijkheidskenmerk: creatieve geesten, creatieve talenten, enz. Het risico is dat we op een zelfde manier naar therapeuten en therapie kijken: ‘de creatieve therapeut’.  We kennen wellicht allemaal de druk en de verantwoordelijkheid om als een therapie wat vast loopt een creatief antwoord te willen zoeken en bieden. Montuori pleit  voor een meer systemische kijk: creativiteit in een bepaalde context en tussen mensen. Dus wanneer we creativiteit  systemisch doordenken wordt het toch vooral iets van de cliënt en het cliëntensysteem.

Het spookje en de woekerplant zullen pas echt duurzaam effect hebben, wanneer het geen eenmalige oplossing is voor een probleem, maar wanneer de cliënten samen met hun omgeving geleerd hebben om op een creatieve manier om te gaan met hun moeilijkheden. Dat noemt Bateson terecht een hogere vorm van leren: men leert te leren.  Dat ze iets geleerd hebben van het proces wat heeft geleid tot deze oplossing en niet enkel deze oplossing geleerd hebben.

Dat kan een risico zijn wanneer men dit boekje leest als beginnende systeemtherapeut: de verleiding om een creatieve oplossing te willen bieden voor een probleem. Een andere kritische reflectie die ik heb ligt in dezelfde lijn en heeft te maken met de positionering van de therapeut ten aanzien van het systeem. Hoe positioneert de systeemtherapeut zich ten aanzien van de ouders wanneer men met kinderen en jongeren werkt?  Is het vooral de creativiteit van de therapeut ten aanzien van het kind dat aangesproken wordt, of gaat men ook op zoek naar de creativiteit van de ouders ten aanzien van het kind of de jongere?

Met andere woorden: wie staat er vooral centraal en hoe kunnen we er voor zorgen dat de relatie tussen de cliënt en de andere systeemleden (ouders, broers en zussen, vrienden,…)  belangrijker is en blijft dan deze tussen de therapeut en het kind of de jongere? Het zijn volgens mij belangrijke systemische bedenkingen.  Kortom: laat ons wanneer we externaliseren vooral goed kijken naar de context van het externaliseren: wat er aan vooraf gaat en wat er op volgt. En vooral: met wie en hoe doen we het zo goed mogelijk samen?

Geniet van dit waardevol en creatief boekje, je kan het zo laten lezen aan je cliënten in een uitnodiging om samen op zoek te gaan naar creatieve vormen en mogelijke oplossingen. En voor de hulpverleners: leg dit boekje dicht bij je als een vorm van inspiratie en blijf nieuwsgierig naar de finesses en de systemische context van het creatieve externaliseren…. Samen met je clienten en hun omgeving.

 

Bruno Hillewaere is psychotherapeut, opleider en supervisor en werkt bij Euthopia en Juzt (NL.)

Referenties: 

Hillewaere, B. & Van Hennik, R. (2008). Leven en werk van Michael White. Systeemtheoretisch Bulletin, 26,2, 129-161.

Montuori, A. (2005). Gregory Bateson and the Promise of Transdisciplinarity. Cybernetics And Human Knowing, 12, 1-2, pp. 147-158.

Shotter, J. (2011). With-ness’- Thinking and the Dialogical… in practice. Broadway: Hampton Press.   

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe uw reactie gegevens worden verwerkt.