Om mijn schoonmoeder te bezoeken kom ik regelmatig in een verpleegtehuis in Nederland. De bewoners zijn er georganiseerd in huisjes. In sommige huisjes wonen bejaarden na een herseninfarct, in andere beginnend dementerenden. In het huisje waar ik moet zijn verblijven somatische patiënten. De zes vrouwen die er een huiskamer en keuken delen zijn stuk voor stuk geestelijk helder maar lichamelijk ‘geroest’ door de tijd. Als ze aan tafel gaan ontstaat er een indrukwekkende botsing van rolstoelen en rollators. Je waant je op een druk kruispunt zonder verkeerslichten. Het lijkt dat voor elk van hen de andere bewoonsters niet zichtbaar of aanwezig zijn. Alle energie gaat naar het bereiken van de juiste, vaste tafelplaats. Voor alles, van de toiletgang tot het doorsnijden van een boterham, hebben ze de hulp van een verzorger of verzorgster nodig. Terwijl hun hoofd non-stop werkt hebben deze vrouwen nauwelijks nog kracht in hun handen, benen en voeten. De gemiddelde leeftijd ligt dan ook ver boven de negentig.
De dames zijn stuk voor stuk persoonlijkheden. Ze spreken algemeen beschaafd, in grammaticaal complexe zinnen. Hun woordenschat is groot. Toos klinkt als een freule, Anja als een diplomate op rust. Rosalie is een gepensioneerde lerares, Tia was in een vroeger leven schrijfster en Anke gastvrouw in het grote bedrijf van haar man. Maar hun zinnen komen gefluisterd uit hun mond. Ook de stembanden hebben geen kracht meer. Toos moet geregeld naar adem snakken. Alles in haar lijf lijkt krom te staan van de artrose en osteoporose. Ze is dan ook in het tehuis beland nadat ze twee wervels beschadigde door een hoestbui.
De eerste keer dat ik er op bezoek kwam, vond ik de samenstelling van het groepje een gelukkige keuze. Het opleidings- en ervaringsniveau leek op gelijke hoogte te liggen. De dames kunnen zich elk nog herinneren hoe Nederlandsch-Indië onafhankelijk werd na een jarenlange, bloedige oorlog (“Indië verloren, rampspoed geboren!”), ze hadden de invoering van de Algemene Ouderdomswet door premier Drees senior nog meegemaakt en de electorale teloorgang van diens zoon Drees junior na het opzetten van een toupet (“vals haar verbergt valse gedachten”). Kortom: deze vrouwen hadden eindeloos veel met elkaar te bespreken, los van de persoonlijke verhalen over kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen. Hoeveel verzamelde levenswijsheid moest hier trouwens niet te vinden zijn? Ik verwachtte relativerende opmerkingen over de onbezonnenheid van de jeugd, het najagen van geld en roem en de ijdelheid van een rimpelloos uiterlijk. Ik verwachtte wijze raad en rijke analyses over de problemen in de wereld. Ik kwam bedrogen uit.
Een gezamenlijke maaltijd lijkt één lang gerekt stiltemoment. Je hoort wel van alles, maar dat is vooral het moeizame kauwen van voedsel. Argwanend bekijken de dames elkaar en vooral de dienstdoende verzorgende, die steevast ‘de zorg’ wordt genoemd. Krijgt er iemand misschien meer dan de anderen? Of een beter ogende gehaktbal? Ik heb het meegemaakt dat de zorg voor zichzelf een pannetje spaghetti op het vuur had opgewarmd en voor de vrouwen een rollade met aardappelen had gemaakt. Wat aanvankelijk nog had gesmaakt deugde niet meer zodra de spaghetti op tafel kwam. Toos maakte zelfs gewag van ‘varkensvoer’ en duwde vol afschuw haar bord aan de kant. De anderen volgden stilzwijgend.
Ook buiten de maaltijden negeren de dames elkaar. Ze zitten rond de tafel, en waar je geanimeerde gesprekken verwacht, is er vaak enkel stilte. Geregeld kijken ze samen in de huiskamer televisie, maar de slaap voorkomt dat ze een programma ten einde zien. Wel hebben ze voorafgaand een felle discussie over welk programma interessant genoeg is. De slaap overvalt ieder van hen trouwens hoe dan ook. Op de galerij, op het toilet, in de eigen kamer – overal en op elk moment van de dag kun je een van de vrouwen slapend aantreffen.
De huisjes bevinden zich op de eerste verdieping. De begane grond is gereserveerd voor dementerenden. Die hebben een soort binnenplaats ter beschikking maar kunnen nooit eigenhandig de uitgang vinden, omdat de deur via een code werkt. Maar ook de somatische patiënten op de eerste verdieping zijn gevangenen. Ze zitten soms in hun rolstoel op de gaanderij en staren in de diepte, jaloers op de dementerenden die weliswaar geestelijk in een dichte mist leven maar wel soms nog over een wendbaar lichaam beschikken. Ook voor deze vrouwen met een haperend lichaam is de weg naar buiten afgesloten. Hoe ver kun je gaan zonder dat de hulp van een van de verguisde ‘zorgen’ nodig wordt? Rosalie kwam ooit tot de hoek van de straat tot ze in tranen uitbarstte.
Wat ga ik doen als ik 93 ben en in een verpleegtehuis beland, met een haperend lijf maar een heldere geest? Ik ga me bezighouden met de grote filosofische vraagstukken, de romans lezen die ik nu te langdradig vind, de films bekijken waarvoor ik tot nu toe geen tijd vind. Misschien zal ik de dingen schrijven die nu nog niet lukken. Ik ga dan intellectueel inhaalwerk verrichten, want ik ben bevrijd van de dwang productief, zorgzaam en zelfs sexy te wezen.
Maar ik zie Toos geen Ulysses van James Joyce lezen, ik hoor Alie niet kletsen over Wittgenstein of Derrida. Ze maken geen lange, doorgedreven analyses van de politieke situatie. Ze hebben geen schitterende ideeën over hoe die ‘jongeren’ het onderwijs nu eens goed kunnen hervormen. De dames herlezen liever een stokoude detective.
Is dat omdat het dan niet uitmaakt dat ze de bladlegger tussen de verkeerde bladzijden hebben gestopt, want een misdaadroman begint altijd met een lijk en eindigt per definitie met een ontmaskering. En die ontmaskering kennen ze onderhand wel. Of is het de steeds terugkerende vermoeidheid of de lichamelijke ongemakken die hun horizon versmallen? Of de dagelijks terugkerende routine die hun geest tot een routinepatroon versmalt en geen vrije gedachten meer mogelijk maakt?
Ze verdoen dagelijks vele minuten met het klagen over ‘de zorg’ die hen te laat naar het toilet brengt, de verkeerde blouse laat aantrekken en hen negeert als ze voor de dertigste keer haar aandacht proberen te trekken. De wereld wordt zo klein, dat het lijkt of alles daarbuiten wazig of verdwenen is. De tijd is vlak, waardoor dagen eindeloos gaan duren. Ze kijken uit naar het bezoek van familie en van die ene nog levende vriendin maar jagen die tegelijk weg met hun voortdurend geklaag over de beroerde omstandigheden waarin ze hun laatste levensjaren moeten slijten. Snakkend naar een dialoog kiezen ze steevast voor de monoloog, een monoloog die na het afscheid van het bezoek niet eindigt maar weer verandert van een exterieur in een interieur.
Het verpleeghuis is het eindstation, het decennium tussen 90 en 100 is de eindtijd. De dames weten dat met elk uur dat slaat hun laatste hoorbaarder wordt. Ze hanteren de slagzin ‘Was ik maar dood!’ alsof het er één voor waspoeder is, maar bij elke verkoudheid slaat de doodsangst toe. Eigenlijk is enkel het lichaam oud. De perkamenten huid, de waterige ogen en de broze botten omhullen een geest die nog steeds dertig jaar oud is. Hoe minder het lijf kan, hoe meer de geest verlangt naar de tijd dat dit lichaam kon dansen, fietsen of een bed in- en uitspringen. Ze maalt niet om filosofie of kunst. De grote vraagstukken van het leven kunnen haar gestolen worden, omdat ze de kleine al niet meer kan oplossen. Ze verlangen nog zo veel en tegelijk is er zo weinig . En zo verwordt de kostbare eindtijd tot een aaneenschakeling van verveling, wrok en wroeging.
Ik kan mijn intellectueel inhaalwerk beter nu verrichten.
Mieke Faes is staflid, opleider en systeemtheoretisch psychotherapeut bij Interactie-Academie
Dag Mieke,
De wereld die je schetst in je mooie, melancholische, angstaanjagende stuk komt mij bekend voor. Het doet mij denken aan een bijzonder moment, enkele weken geleden.
Mijn vader is 72 jaar. Hij is al vele jaren ziek, maar hij heeft zijn ziekte steeds met de glimlach verdragen. Hij wilde niet gezien worden als een zieke. En ik zag hem niet als een zieke. Tot nu.
Mijn vader ligt al weken in een ziekenhuis waar mensen langdurig herstellen. Zijn toestand verandert nauwelijks. Vaak eindigt een maandenlang verblijf in dit ziekenhuis. niet met een revalidatie, maar met een amputatie. Mijn moeder, ook al jaren ziek maar geen zieke, zit al die weken aan zijn zijde. Ik bezoek hen één keer week. Mijn vader slaapt veel. Hij is afwezig. De glimlach is weg. Hij heeft ook geen eetlust meer.
Wanneer ik enkele weken geleden op bezoek ben, vraag ik aan de verpleegster of dat gebrek aan eetlust een neveneffect van de medicatie kan zijn. ‘Dat kan,’ zegt ze, ‘maar meneer is natuurlijk ook een beetje de moed aan het verliezen.’ Op dat moment begint niet alleen mijn moeder, maar ook mijn vader te wenen. Dat laatste heb ik nog nooit gezien. Het is een moment waarin alles anders wordt. Tot nu hebben zij voor mij gezorgd. Vanaf nu is het aan mij om voor hen te zorgen. De rollen zijn omgekeerd. Er valt een stilte aan het ziekbed.
Ik voel onwennigheid, omdat deze rol nieuw is. Opstandigheid, omdat ik deze rol nog niet wil. Schaamte, omdat ik niet overeenstem met het rolmodel als ik deze rol niet wil. Angst, voor de eindtijd waar we onvermijdelijk op afstevenen…
Hartelijke groet,
Danny
Dag Danny,
Wat je hier naar voor brengt is, zegt ook iets over mijn angst en terughoudendheid bij het schrijven van het stukje voor de blog. Je voelt terwijl je het schrijft dat je dit niet mag schrijven. Dat het veel lastige gevoelens bij mensen zal oproepen .Heb ik dan wel voldoende respect voor ouderen als je zo over de ouderdom schrijft ? Moet en mag je niet alleen de mooie dingen verwoorden. En tegelijk hangt dit samen met onze eigen ideeën over ouder worden. Wij gaan dat beter doen. Niet dus . Er zit ook iets erg ‘verliezends’ in die eindtijd en we willen er zelf liefst niet bij stilstaan . Ook niet aan ons verlies van de mensen in onze eigen naaste omgeving die we oud zien worden. We zien ze nog als vroeger en willen dat ze altijd zo blijven. Onze eigen worsteling met het ouder worden van geliefden.
Groetjes ,
Mieke