Psychotherapie en de plicht tot levenslang leren

Mijmeringen van een psychotherapeut bij 50 jaar veranderende hulpvragen in een veranderend Vlaanderen

Omdat ik al zo lang psychotherapeut ben kan ik getuigen over een interessante evolutie in de hulpvragen. Ik moet erbij vertellen dat ik al die jaren in ambulante settings heb gewerkt. Eerst enkele jaren met studenten, later uitsluitend met volwassenen tussen 25 en 80 jaar. Tussen 1971 en nu ontving ik mijn cliënten binnen de Interactie-Academie. Aangezien ik al lang leef ben ik eveneens getuige van grote veranderingen in de Vlaamse samenleving. Beide evoluties heb ik aan elkaar gekoppeld.

De gouden jaren zestig

Toen ik als pas afgestudeerde psychotherapeute in 1966 begon te werken met cliënten beleefde Vlaanderen het einde van een vrij homogene wereld van autoritaire verhoudingen binnen gezinnen, scholen, bedrijven. Het patriarchaat in Vlaanderen hield in dat kinderen vooral niet verwend mochten worden; mannen bepaalden de regels, ook voor vrouwen. In de Vlaamse biechtstoelen werd vrouwen niet zelden op het hart gedrukt dat zij hun echtgenoot “terwille” moesten zijn omdat die anders naar de hoeren of vreemd zouden gaan.

Geestelijke gezondheidszorg stelde nog weinig voor. Psychiatrische zieken werden langdurig opgenomen en geïsoleerd van het “gezonde” deel van de samenleving. De hulp daar was weinig efficiënt. Psychiaters (meestal mannen) schreven kalmeermiddelen voor aan “zenuwzieke” vrouwen. Nu zouden we over depressieve vrouwen spreken. Psychoanalyse bestond wel maar was voorbehouden voor de happy few.

Ik werkte toen in een centrum dat gesubsidieerd werd door de Leuvense Universiteit en open stond voor studenten met psychische problemen.

De hulpvragen van die adolescenten handelden over de weinig begripvolle houding van ouders omtrent slechte studieresultaten, de angsten van studenten voor de professoren, de twijfel over hun studiekeuze, de angst om ongewenst zwanger te raken, het sociale isolement van kinderen van arbeiders die geen aansluiting vonden bij leeftijdsgenoten uit gezinnen waar minstens de vaders hadden gestudeerd.

Tijdens de tweede helft van de jaren zestig ontstond een zeer grote vraag naar werknemers. Dus vroeg men vrouwen om zich in te schakelen in de economie. Dat beïnvloedde de man-vrouwverhoudingen: meer vrouwen kregen een eigen inkomen en werden onafhankelijker. 

De woelige jaren zeventig

De democratiseringsgolf van het onderwijs en de babyboomers die twintig waren geworden zorgde in enkele jaren voor een toevloed van studenten met diverse achtergronden. Eerst in het middelbaar en later ook in het  hoger onderwijs. Het patriarchaat liep averij op. De autoriteit van ouders, leraars, priesters, bisschoppen werd in vraag gesteld, er waren massale straatprotesten en betogingen.

Ouders hadden veel vragen rond hoe hun kinderen op te voeden: moesten ze hun kinderen opvoeden volgens het beproefde recept van hun eigen opvoeding – waar veel kritiek op was gekomen – of moesten ze kiezen voor de anti-autoritaire weg en niets meer verbieden of opleggen? 

Kinderen en jongeren begonnen te experimenteren met cannabis tot grote bezorgdheid van ouders en leerkrachten. Studentenhuwelijken kondigden de trend aan dat jongeren niet meer bereid waren tot seksuele onthouding tot ze een diploma hadden en economisch zelfstandig waren. Om de pil te verkrijgen bij de apotheker moest je toen immers getrouwd zijn. De eerste samenwoners doorprikten na een tijd ook die regel.

De karig gesubsidieerde Dispensaria voor Geesteshygiëne kregen een toevloed van ouders, kinderen en jongeren met opvoedingsproblemen.

Het boek  van dokter Spock (1960), de bijbel voor veel jonge ouders, werd stilaan vervangen door “Luisteren naar kinderen” (1986) van Thomas Gordon, die pleitte voor ik-boodschappen tussen ouders en kinderen. Maar ouders merkten dat ze met dat soort boodschappen problemen kregen om grenzen te stellen.

Hulpvragen omtrent seksueel misbruik binnen of buiten het gezin bereikten de hulpverlening niet in de jaren zestig. Verkrachting werd bekeken als een seksuele fantasie bij vrouwen, iets wat Freud ook al veronderstelde. De universiteit leerde ons dat een vrouw niet kon verkracht worden tenzij zij het zelf toeliet, want de dijbeenspieren waren zo krachtig dat een extern persoon die niet uit elkaar zou kunnen krijgen (Bedreiging met een mes of een ander wapen bestond blijkbaar niet). Incest kon dus evenmin bestaan en dus kregen wij dergelijke hulpvragen niet. Die problemen bestonden natuurlijk wel, maar men geloofde de slachtoffers niet of die durfden niets te vertellen.

De jaren tachtig

De partnerrelatie was intussen geëvolueerd van een hiërarchische naar een onderhandelingsrelatie. Daar was men slecht op voorbereid.

Partners kregen relatieproblemen en zochten daar als paar hulp voor.

Die paarsetting  was nieuw want voorheen werkten psychotherapeuten in principe met individuele cliënten.Omdat niet alleen mannen aan het werk waren, kwam de taak van gehuwde vrouwen onder druk. Tegen die dubbele dagtaak werd er in menig huishouden geprotesteerd: kon de echtgenoot niet een deel van de taken op zich nemen? Dat ging zeker niet vanzelf, gaf spanningen binnen het huwelijk, soms kwam het tot geweld, waarbij de vrouw op haar plaats werd geslagen. Soms was alcoholmisbruik het probleem. En dan was er de bestseller “Open Huwelijk” van Nena O’Neill en George O’Neill (1977), die de keuze voor een exclusieve partnerrelatie in vraag stelde en menig koppel in verwarring bracht.

Partners vroegen ook raad in verband met seksuele problemen, vaak het gevolg van een schromelijk tekort aan kennis over het verschil in seksuele opwindingsmodus bij mannen en vrouwen.

Binnen de lessen seksuologie aan de universiteit werd tot eind van de jaren zestig het coïtaal orgasme bij de vrouwen voorgesteld als “volwassen”, het clitoraal orgasme als “onvolwassen”. Deze algemeen gedeelde visie visie heeft jarenlang vrouwen in hun seksuele ontwikkeling benadeeld.

Het “HITE rapport” van Shere Hite (1977) maakte komaf met die zogenaamde suprematie van het coïtaal orgasme en liet duizenden vrouwen in detail beschrijven hoe zij uitsluitend via stimulering van de clitoris, al dan niet tijdens een coïtus, opgewonden werden en tot een orgasme kwamen. Die kennis sijpelde langzaam door bij een aantal vrouwen die zelf gingen experimenteren.

Het was ook de tijd van de “baas in eigen buik”-betogingen. De seksuele revolutie had natuurlijk ook een toename van het aantal niet-voorziene zwangerschappen binnen of buiten het huwelijk tot gevolg. Vrouwen eisten de mogelijkheid tot abortus op.

Soms resulteerde de partnerrelatietherapie in een scheiding. Die scheiding moest verwerkt worden vooral door de partner die de scheiding kreeg opgedrongen. Het ouderschap diende gereorganiseerd na de scheiding (A.Custers, 1986). Gescheiden mensen met kinderen hertrouwden. Die nieuw-samengestelde gezinnen vroegen soms ook weer hulp. Veel literatuur over die hulpvragen bestond er niet. We hebben het samen met onze cliënten moeten uitzoeken  (A.Custers & L. Cottyn 1988). En weer later kregen hulpverleners de nefaste invloed van vechtscheidingen voor kinderen op hun bord. Soms erg moeilijk te beïnvloeden!

Intussen was het tot de hulpverlening doorgedrongen dat kinderen slachtoffer konden zijn van seksueel misbruik door hun vader, grootvader, oom of leraar. In Antwerpen was het ‘Vertrouwensartsencentrum’ opgericht, aanvankelijk vooral om fysiek geweld tegenover kinderen te stoppen. Dat resulteerde ook in aanmeldingen van incestueuze relaties (L.Coppens, 1988).

De jaren negentig

De affaire Dutroux duwde heel Vlaanderen met de neus op de feiten dat verkrachtingen, incest, seksueel misbruik wel degelijk bestonden en dat de slachtoffers geholpen moesten worden. Binnen de politie werd een cel slachtofferhulp opgericht die niet alleen hulp bood bij familiaal geweld, maar ook bij geweld in het algemeen. Slachtoffers durfden zich druppelsgewijs aan te melden.

Psychotherapeuten begonnen zich te specialiseren in hulp aan die getraumatiseerde slachtoffers. Sommigen specialiseerden zich in hulp aan daders.

Autisme, Asperger … de eerste cliënten met die klachten ontmoette ik pas in de tweede helft van de jaren negentig, nadat buitenlandse wetenschappers (Ina Van Dorselaer-Onnes, 1992) en ervaringsdeskundigen (T. Grandin, 1984) hun onderzoek hadden gepubliceerd. Heel nieuw was de bevinding dat mensen met autisme en een mentale handicap een ander soort autisme toonden dan mensen met autisme en een normale tot hoogbegaafde intelligentie. Autisme werd later ASS of “autismespectrumstoornis” genoemd..

Dat wil niet zeggen dat er voorheen geen mensen waren met ASS. Maar het werd niet onderkend. De vzw “Zit Stil” heeft nuttig werk verricht bij de hulp aan ouders met kinderen met ADHD. Zij kregen ook te maken met kinderen met ASS. Linguïst Theo Peeters (1994), sociaal pedagoog Peter Vermeulen(1996 en 1988) en de Vlaamse vereniging voor Autisme hebben aan hulpverleners de problematiek van hoogfunctionerende mensen met ASS uitgelegd. Dat was nodig om die mensen echt te kunnen helpen.

Ook de problemen van paren of gezinnen met een ouder, zoon of dochter met ASS konden eindelijk opgemerkt en ondersteund worden.

Oudere mensen en mannen deden veel minder beroep op ambulante psychologische hulp. Vrouwen maakten tweederde uit van het cliënteel van de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg. Er waren wetenschappers die daaruit concludeerden dat vrouwen minder geestelijk gezond waren dan mannen. Mannen vroegen wel hulp toen we oog begonnen te krijgen voor hun werkproblemen. 

Het fenomeen burn-out kreeg aandacht van de hulpverlening.

Er werd heel wat over geschreven en huisartsen detecteerden het meer en meer.

Wanneer dokters geen medische oorzaak vonden bij voortdurende pijn stuurden ze de patiënt soms naar de psycholoog.

Geen gemakkelijke doorverwijzing! Praten over de gevolgen van die pijn, aandacht voor het kleine wereldje waarin die cliënten moeten leven gaf soms toch wat steun.

Begin van de eenentwintigste eeuw

Immigranten van de tweede en derde generatie kregen aanvankelijk geen gepaste psychologische hulp. Ze deden ook geen beroep op ambulante psychologische hulp maar klopten aan bij huisartsen en medische specialisten.

Pas afgestudeerde psychologen met een migratie-achtergrond toonden hoe we vrouwen die hun negatieve gevoelens uitdrukten via somatische klachten konden helpen. Hoe we verstoten dochters konden opvangen. Vaak moest er met tolken worden gewerkt.

Nu zijn er gelukkig hulpverleners met een migratie-achtergrond die deze mensen kunnen verder helpen.

Later werden getraumatiseerde vluchtelingen uit oorlogsgebieden doorverwezen. Voor niet-begeleide minderjarigen werden specifieke methodieken ontwikkeld.

De laatste jaren vragen oudere koppels, grootouders en soms zelfs hoogbejaarden hulp. Dat is de generatie die al hulp heeft gevonden toen ze jonger waren en dus weten dat gesprekstherapie kan helpen.

Vaak gaat dat over hun zorgen om een dochter, zoon of kleinkind met wie het niet goed gaat. Soms hebben ze vragen over wat ze kunnen doen om de moeilijke relatie tussen hun gescheiden zoon of dochter en diens kinderen gaaf te houden.

Vroeger zou men zich neerleggen bij een breuk of een afstandelijke relatie, nu proberen sommigen dat te voorkomen.

Een voorbeeld hiervan is het fenomeen dat gezinstherapie gevraagd wordt door volwassen kinderen, dertigers of ouder, die al een tijd uit huis zijn en sommige heikele thema’s willen bespreken met hun ouders of zussen/broers in de hoop een relatiebreuk met hun familie te voorkomen. De te bespreken thema’s kunnen gaan over teveel hulp krijgen van de ouders en dus bemoeienis ondervinden, over geweld of misbruik door familieleden tijdens de kinderjaren, over parentificatie tijdens de kinderjaren, over de gevolgen van ASS bij een van de gezinsleden op de rest van het gezin, over verslaving, promiscuïteit…

En zo blijft psychotherapie een vak dat nooit verveelt. Waar men steeds aandacht moet hebben voor mentaliteitsveranderingen en maatschappelijke verschuivingen, resulterend in mogelijke nieuwe hulpvragen. Boeiend!

________________

An Custers,medewerker van de Interactie-Academie tussen 1971 en heden in diverse statuten.

 

Referenties

Dr. B. Spock, Baby- en kinderverzorging en opvoeding, Kosmos, 1960.

  1. Hite, Het Hite rapport. Een studie over de seksualiteit van de vrouw, Arbeiderspers, 1977.

Nena O’Neill en George O’Neill, Open huwelijk,Meulenhoff, 1977.

Thomas Gordon, Luisteren naar kinderen, de nieuwe methode voor overleg in het gezin, Elsevier, 1986.

  1. Custers, Echtscheiding als partnerscheiding. Systeemtheoretisch Bulletin, 1985,III:3
  2. Custers en L. Cottyn, Problematiek van nieuw-samengestelde gezinnen: een verkenning, Systeemtheoretisch Bulletin, 1988, VI:3.
  3. Coppens, De relationele betekenis van vader-dochter incest. Systeemtheoretisch Bulletin, 1988, VI:2.
  4. Grandin, An inside view of autism. In E.Schopler &G.B. Mesibov (Eds.), High functioningindividuals with autism.N-Y/London, Plenum Press, 1984, p.105-126.
  5. Van Berckelaer-Onnes, Leven naar de letter. Wolters-Noordhoff, 1992.
  6. Peeters, Autisme, van begrijpen tot begeleiden.Hadewych, 1994.
  7. Vermeulen, Dit is de titel, over autistisch denken. Epo, 1996.
  8. Vermeulen, Brein bedriegt, als autisme niet op autisme lijkt. Epo, 1988.

 

One thought on “Psychotherapie en de plicht tot levenslang leren

  1. Dankjewel An voor dit artikel.
    De Interactie-akademie en haar aanbod van systemische opleidingen was een eye-opener in de tijd van mijn prille start van interventies en begeleidingen. Ik kreeg hoop op positieve therapeutische interactie dankzij de denkmodellen die mij doorgegeven werden door Rita Steens.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe uw reactie gegevens worden verwerkt.