Niemand ontmoet Iemand: brief aan Schaamte

Ik herinner het me als was het gisteren. Die eerste keer dat ik jou echt, in volle glorie leerde kennen. Hoe zou ik die ontmoeting kunnen vergeten? Mijn lijf, een wandelende vuurtoren, hoofd als een tomaat. Mijn hart klopte razendsnel in mijn keel, het was alsof ik naar adem moest happen. Mijn maag kromp ineen bij het zien van al die ogen die op mij gericht waren. Je overspoelde me volledig, het leek alsof je mijn hele lijf had ingenomen. Ook mijn hoofd liet je niet met rust. Je was gemeen, venijnig. Jouw stem fluisterde, schreeuwde dat ik een nietsnut was, een idioot, op en top loser, loser uit een loser familie.

Ik wilde me verbergen, onzichtbaar zijn. Ik sloeg m’n ogen neer, keek niemand aan in de hoop dat als ik niet keek ze me niet meer zouden zien. Wat een idiotie, het idee dat je als vuurtoren onzichtbaar kan zijn. Klamme handen, okselzweet. Een stinkende vuurtoren valt zeker op. Dan maar gaan lopen, zo snel mogelijk naar buiten. Weg van de ogen maar jij kwam mee. Je kleefde aan me als pek, liet me niet los. Weken, maanden, jaren: ik kreeg je niet weg. Hoe zou ik dat kunnen vergeten?

Voordien had ik jou wel al eens vluchtig ontmoet, je was toen kleiner en raakte me maar even aan. Die keer in het tweede leerjaar toen de juf me betrapte op het schrijven van een liefdesbriefje aan Matteo en het niet kon nalaten om dat luidop voor te lezen. Het gegiechel van de anderen, het geplaag nadien. Of die keer op mijn eerste vakantiejob toen ik daar serveerde in een oude plunje, en een glas rode wijn op iemands schoot liet vallen. Rode vlekken op een witte rok, een boze chef, en weer die ogen. O ja, toen transformeerde ik misschien ook al even in een vuurtoren, maar enkele dagen nadien kon ik er samen met vrienden om lachen. Je bleef niet aan me kleven, je was er slechts voor even.

Ook die keer toen ik samen met zus wilde experimenteren met vuur. We hadden lucifers en wierook in de kerk gestolen. In het grasveld naast de kerk vatten we ons experiment aan. We hadden ook een sigaret van papa gejat, ook dat wilden we weleens proberen. We hadden er niet op gerekend dat meneer pastoor zou langskomen op dat uur. Zijn ogen, de afkeuring in zijn blik, de nabespreking in de parochie en met onze ouders. We woonden in een dorp, iedereen wist wat we uitgespookt hadden. De lach en het gesus van oma en sommige dorpelingen behoedde ons voor het afkeurende oordeel dat we voelden bij anderen. Zelfs dat was niets in vergelijking met die eerste keer dat ik jou in volle glorie zag.

Besef jij wel wat de effecten waren van jouw jarenlang kleven aan mij? Ik kon schrobben zoveel als ik wilde, jij bleef aan mij kleven. Ook mijn binnenkant liet je niet ongedeerd. Ik kon me-zelf niet meer aankijken, ik vond mezelf afschuwelijk, waardeloos, dom. Ik verstopte me voor de blik van mijn ouders, buren, leerkrachten en de jongeren op de school. Ik zag steeds opnieuw hun oordeel, de afkeuring van wie ik in hun ogen geworden was. Het leek wel alsof jij niet alleen bij mij binnengekropen was, maar eveneens bij hen: ook zij vonden mij waardeloos.

Wat wilde je mij eigenlijk vertellen toen? Wat was jouw bedoeling? Wilde je me laten inzien dat hetgeen ik had gedaan verkeerd was, dat ik een enorme fout had gemaakt die ik nooit helemaal zou kunnen herstellen? Daar ben je dan goed ingeslaagd. Je had ook veel medestanders die je daarin hielpen. Mijn hele omgeving werkte met jou samen. Enkel oma … maar die stierf enkele maanden later. Besef je hoe alleen dat voelde? Hoe ik door jou en je medestanders tot een Niets werd herleid? En was dat nog niet voldoende? Moest je zo nodig mijn lijf als huis uitkiezen waardoor ik jou dag in dag uit met me moest meedragen? Mij doen inzien dat ik een onherstelbare fout maakte is één ding, maar mij reduceren tot ‘een fout iemand’ … tot een Niemand.

Niemand was alleen

Was het niet waard om gezien,

laat staan geliefd te worden,

En dan plots, totaal onverwachts, vanuit het niets, kwam Iemand langs. Eerst dacht ik dat zij blind was: een blind meisje dat verliefd wordt op een onzichtbare jongen. Heel voorzichtig, stukje per stukje kon ik me laten zien; heel voorzichtig, stukje per stukje kon zij kijken. Ik kreeg opnieuw vorm: eerst mijn voeten, dan mijn benen, billen, romp, armen, handen, gelaat … Zij kreeg ogen, die niet oordeelden maar nieuwsgierig ontmoetten. Ook in de ogen van anderen kreeg ik opnieuw vorm – beetje bij beetje – voorzichtig – langzaam. Ik werd terug een Iemand met pluspunten en gebreken.

Op een dag besefte ik dat jij niet meer in mij woonde – je volle glorie was niet meer. Je kreeg terug een gepaste vorm en mocht me gepast aanraken. Pas toen begreep ik dat je me niet enkel vertellen wou wat ik had fout gedaan maar me ook indirect wees op wat ik echt belangrijk vind in het leven. Ik verstopte me omdat ik niet gezien wilde worden in een deel van mij dat ik zelf niet waardeerde. Ik verstopte me omdat veel mensen in mijn omgeving enkel dat stuk leken te zien.

Ik schrijf je deze brief in de hoop dat je er iets uit kan meenemen:

Ik weet niet in welk lijf je nu woont, maar wil je aan je gastheer vertellen dat hij meer is dan enkel dat deel dat hij wil verbergen? En wil je hem ook vertellen dat er zeker wel ergens een Iemand rondloopt die hem zal zien?

Groetjes,

X

 

__________

Jasmina Sermijn is klinisch psychologe en systeemtherapeute en als opleider verbonden aan verschillende opleidingsinstituten.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe uw reactie gegevens worden verwerkt.