Wie zoekt, die vindt! Over steunbronnen en creativiteit bij belevingsonderzoek van kinderen

Een belevingsonderzoek, ik heb het altijd een lastige opdracht gevonden. Toch is het een vraag die we binnen pleegzorg dikwijls krijgen. Soms in opdracht van een pleegzorgbegeleider, om zicht te krijgen op hoe een pleegkind zich voelt in een pleeggezin of bij de contacten met zijn ouders. Soms in opdracht van de jeugdrechtbank, om in te schatten of  bezoeken aan de ouders al dan niet kunnen uitgebreid worden.

Vaak ook met de onderliggende vraag om zicht te krijgen op de relationele kwetsuren en trauma’s die een pleegkind met zich meedraagt. Maar hoe onderzoek je dat, ‘de beleving’? Waar zoek je naar? Hoe interpreteer je wat je ziet? Hoe weet je of je dit juist interpreteert? Hoe toets je dit af bij een kind?

Voor ik met mijn therapieopleiding startte, had ik enkele handvatten en methodieken die ik standaard toepaste en die me altijd wel tot één of andere conclusie leidden. Nooit heb ik me hierbij echt comfortabel gevoeld, want het was mijn interpretatie en deze gaf ik terug aan de volwassenen rond het kind, meestal zonder aanwezigheid van het kind. En als we genoeg zoeken, zeker bij pleegkinderen, vinden we altijd wel iets om therapeutisch mee aan de slag te gaan.

Ik hoopte, door het volgen van een therapieopleiding, rust en vertrouwen te vinden om dergelijk onderzoek aan te gaan en me hier goed bij te voelen. IJdele hoop; het systemische denkkader met zijn brede contexten en verbindingen bracht nu niet onmiddellijk de duidelijke houvast waar ik naar op zoek was.

Steeds meer echter zie ik dat het mij, maar vooral mijn cliënten, veel meer brengt dan een houvast. Mijn zoektocht blijft een zoektocht, maar het is niet langer een zoektocht naar het vinden van verklaringen, maar een zoektocht om van bij het eerste contact verbinding aan te gaan en samen te zoeken… en soms te vinden.  In deze bijdrage wil ik laten zien welke creatieve mogelijkheden een systemisch kader kan bieden rondom belevingsonderzoek.

Fos onder de loep

Fos wordt aangemeld door de pleegzorgbegeleider. Een schrijnend verhaal wordt verteld over hoe hij lange tijd bij zijn mama woonde, omringd door een netwerk van problemen. Door tussenkomst van een buurman werd hij toevertrouwd aan zijn tante en nonkel, waar hij intussen al een jaar verblijft, maar voordien niet veel contact mee had.

Fos wordt door hen ervaren als een lieve, warme, sociale jongen, die zich bovenal vlot aanpast aan zijn nieuwe thuis. Fos laat hen horen het bij hen niet leuk te vinden, maar té leuk, hun eten is niet lekker, maar té lekker. Tijdens de bezoeken aan zijn mama volgt hij vooral op of het goed met haar gaat, of ze voldoende eten in huis heeft,… Iedereen ziet een zorgende Fos, die goed wil doen voor iedereen. Maar soms, af en toe, komt er een boze Fos tevoorschijn. Als hij moet werken voor school, of als hij zijn zin niet krijgt. Dan neemt de boosheid soms de overhand.

De therapeutische vraag lijkt vooral te komen vanuit de pleegzorgbegeleider zelf: de vraag om te achterhalen wat Fos nu echt bezighoudt, hoe hij alles beleeft. De pleegouders en moeder voelen vooral aarzeling. “Wat zullen die gesprekken allemaal losmaken bij Fos? Heeft hij niet al genoeg meegemaakt? Het gaat toch goed met hem?”

Een eerste gesprek met hen, samen met de pleegzorgbegeleider, kon hen geruststellen. Door hen te duiden dat ik op een open en speelse manier kennis wil maken met Fos, om te zien wat hem bezighoudt, waar hij van houdt, maar ook waar hij zich soms zorgen over maakt, groeide hun vertrouwen dat ik niet de intentie had om te wroeten in alle ellende. Maar ook het vooruitzicht dat samen taal zoeken voor de zorgen en moeilijkheden, kinderen ook net kan helpen en sterker maken, zorgde ervoor dat de aarzeling verdween en plaats maakte voor grote verwachtingen.

De overtuiging dat er best over het verleden gezwegen werd tegen Fos, maakte nu plaats voor de overtuiging dat er best wél over gesproken werd. Hun vertrouwen in mij als therapeut werd na één gesprek al uitgesproken en als therapeut in opleiding voelde ik de druk om de hoek loeren.

Geprikkeld door een gesprek met mijn supervisor, begon ik na te denken hoe ik deze eerste gesprekken met Fos anders kon zien dan als een zuiver ‘belevingsonderzoek’, waar ik als ‘expert’ uitspraken zou doen over de ‘beleving’ van Fos en over de ‘noodzaak tot opvolging’ om nadien al dan niet therapeutisch aan de slag te gaan. Hoe kon dit belevingsonderzoek meer worden dan een ‘voorbereiding’ voor het echte werk?

Ik besefte dat ik me hiervoor niet alleen mocht laten leiden door de beluisterde verhalen, maar dat ik me ook zou moeten onderdompelen in de verhalen van Fos, met mogelijke obstakels maar evenzeer met krachten, wensen en dromen.

Het eerste gesprek: toch meer van hetzelfde

Tijdens ons eerste contact verschijnt Fos als een nieuwsgierige, maar wat verlegen jongen. Hij zoekt de nabijheid van zijn pleegpapa op. Nadat ik hen even mee uitnodig in de spelkamer en ik mezelf voorstel, voelt hij zich snel op zijn gemak en neemt zijn nieuwsgierigheid de bovenhand. In dit eerste gesprek leren we elkaar wat kennen aan de hand van een spel. Hij vertelt me dat hij houdt van basket en dat hij goed is in wiskunde. Slangen maken hem wat bang en pesten vindt hij niet leuk. Hij wil ook heel graag de beste zijn op school, uit schrik anders uitgelachen te worden. Elkaar aanmoedigen en helpen vindt hij een betere oplossing. Hij durft ook toegeven dat hij soms een beetje een sloddervos is, maar hij heeft van zijn mama al geleerd dat als hij alles flink opruimt, hij zijn spullen ook gemakkelijker terugvindt. Zijn mama, pleegmama en pleegpapa zijn voor hem belangrijk. Een papa heeft hij niet, legt hij me uit.

Hoewel ik tijdens dit eerste gesprek bewust niet koos voor de standaard opdrachten die ik normaal doe tijdens een belevingsonderzoek (de Familie in Dieren, de Zin Aanvul Test, de Blackie, …) moet ik eerlijk toegeven dat vooral ik aan het werk was en niet Fos. Alles wat Fos vertelde, alles wat hij toonde, toetste ik af aan het mij geschetste beeld en aan de mij vertrouwde kaders van hechting, complex trauma of parentificatie.

En eerlijk, als je met een bepaalde bril naar een kind kijkt, kan je heel veel inpassen in en verklaren vanuit deze dominante kaders, zonder nog oog te hebben voor andere contexten die ook van invloed kunnen zijn. Hierdoor kan Fos enkel nog maar verschijnen als een geparentificeerd en gekwetst kind en dreig ik mijn nieuwsgierigheid in (en dus ook mijn verbinding met) Fos te verliezen.

Me bewust zijn van het feit dat ik de drang naar het vertrouwde opnieuw voel trekken aan mij, behoedt me er dus niet voor om er af en toe toch in vast te lopen. Dit bewustzijn helpt me echter wel om te blijven zoeken hoe ik, naast mijn vertrouwde blik, ook een andere, meer open en nieuwsgierige blik kan behouden op Fos.

Het tweede gesprek: nu ook iets anders

Ik pols bij Fos hoe hij het eerste gesprek ervaren heeft en of hij op deze manier wil verder gaan. Hij vertelt me dat het wel wat lastig is om direct na school naar mij te komen, hij is dan soms al wat moe. Hij vindt het ook heel belangrijk om nog iets toe te voegen aan ons vorige gesprek. Hij spreekt over zijn wens om te leren gitaar spelen. Nu speelt hij soms al drum met zijn pleegpapa en hij geniet van deze momenten.

Het was fijn om te horen wat hij lastig vond maar ook waar hij nog van droomt. Door samen af te spreken dat hij eerst nog enkele keren alleen komt bij mij en dat we nadien samen in gesprek gaan met zijn mama en pleegouders, wil ik hem mee laten beslissen in hoe we verder gaan en wat we de anderen gaan vertellen.

Hij kreeg van mij ook enkele rode kaarten, die hij mocht inzetten op elk moment tijdens het gesprek, bij moeilijke vragen of bij thema’s die hij (nog) niet wou aanraken. Ik stelde ook voor om na elk gesprek een briefje te schrijven naar hem, om goed vast te houden waar we mee bezig zijn. Dit om tegemoet te komen aan zijn boodschap dat het soms ook lastig en vermoeiend is om te komen. Bij de start van elk gesprek konden we dan samen de brief lezen. Dit alles klonk goed voor Fos.

Tijdens dit tweede gesprek krijgt Fos de opdracht om een kaartje te maken voor iedereen die voor hem belangrijk is en voor wie hij belangrijk is. Zijn mama, pleegmama, pleegpapa, meester Koen, vriend Ilario en zijn hond Havanna krijgen een kaartje. Elk kaartje mag hij versieren zoals hij wil. Op de vraag of hij ook voor zichzelf een kaartje wil maken, wil hij niet ingaan. ‘Pfff, ik ben niet belangrijk’, is zijn antwoord.

Bij een poging te vragen wie van de mensen die een kaartje van hem kregen, ook voor hem een kaartje zouden willen maken, wordt duidelijk dat ik iets te snel wil gaan. Nadenken over voor wie hij belangrijk is, waar hij bij hoort, wordt duidelijk als heel lastig ervaren Hij zoekt bescherming bij een grote knuffelbeer en hij verstopte zich voor mijn vragen. Plots is die opgelegde druk er weer en voel ik weer de drang om door te gaan, in een poging om Fos duidelijk te maken dat hij voor veel mensen wél van betekenis is. Maar een nieuwe poging van mij doet hem zelfs een rode kaart inzetten.

Een duidelijk signaal voor mij. Hoewel dit moment belangrijk was voor mijn belevingsonderzoek, omdat Fos me iets toonde over zijn zelfbeeld en over zijn haperend vertrouwen er toe te doen voor de ander, was het vooral belangrijk zijn kaart te respecteren om hem op die manier net te laten ervaren iets van invloed uit te oefenen. Met zijn rode kaarten kon hij meebepalen hoe een gesprek loopt en wat wel en niet aan bod komt.

Even nadenkend hoe we verder konden gaan, probeerde ik een tip van mijn supervisor uit: “Werk zelf niet te hard, laat de kinderen aan het werk gaan. Probeer zelf niet té creatief te zijn, kinderen reiken zelf van alles aan.” Op dit moment voelde ik meer dan ooit dat ik al mijn plannen en ideeën, al mijn goede intenties en alle gevoelde druk moest loslaten en dat ik naar Fos moest kijken en luisteren, want hoe goed bedoeld ook, ik zou Fos anders vooral leren dat zijn pogingen om invloed te hebben nutteloos zijn.

En toen kwam Pixie

Naar Fos kijkend, onder die grote Beer, besluit ik me te richten tot Beer, die hem op dat moment de nodige veiligheid biedt. En waar Fos stopt met praten, start Beer met praten. Beschermd door Beer vindt Fos zijn stem terug en zo lukt het hem om, indirect, terug in gesprek te gaan met mij. We praten even over ‘je verstoppen’. Beer vertelt me dat Fos zich thuis soms ook verstopt als hij iets lastig vindt. Maar dat Fos het soms ook heel leuk vindt om zich te verstoppen, bijvoorbeeld als hij verstoppertje speelt met zijn vriend Ilario.

Bij het bevragen aan Beer of Fos mijn vragen soms wat lastig vindt, kan hij zeggen van wel. Wanneer ik vraag of Beer Fos kan helpen om met mij te praten, vindt Beer dit een goed idee. De vraag of iemand een kaartje voor Fos zou willen maken, kan opnieuw gesteld worden. Beer vertelt me dat hij denkt dat er toch wel enkele mensen het belangrijk  zouden vinden om een kaartje voor Fos te maken. Pleegmama bijvoorbeeld, omdat ze het belangrijk vindt dat hij naar school gaat en goed zijn best doet. Beer kan me ook vertellen dat als Fos op school is, en zijn pleegouders eten een stukje taart, ze een stukje bewaren voor Fos. Via Beer kan Fos me dus vertellen dat zelfs als hij niet thuis is, er toch iemand denkt aan hem. Zo kan hij al een klein beetje ervaren er toch toe te doen voor anderen, er toch bij te horen.

Omdat ik zie hoe steunend en helpend Beer is voor Fos, vraag ik of we ook een kaartje voor Beer zullen maken. Volgens Beer vindt Fos dit een goed idee. Geleidelijk aan neemt Fos het gesprek opnieuw over van Beer en kan hij terug rechtstreeks met mij spreken. Fos geeft Beer een naam, Pixie, en kan vertellen dat hij ook een kaartje mag krijgen omdat hij hem helpt bij moeilijke momenten. Ik vraag of Pixie het ook een goed idee zou vinden om Fos zijn kaartje erbij te zetten. Pixie fluistert in Fos zijn oor van wel, omdat hij zo goed voor hem zorgt. Samen met Pixie kan Fos alle kaartjes van de voor hem belangrijke mensen een plaats geven.

Zo kon ik ook zien hoe zorgvuldig en zorgzaam hij een plaatsje kiest voor zijn mama, pleegmama en pleegpapa, allemaal dicht bij hem. Bij het zoeken van een plaats voor zijn meester, is er enige twijfel. Voor hem hoeft dit niet al te dicht, school maakt hem nog wat onzeker. Wat twijfelend vraagt hij of pleegmama dit ook te zien zal krijgen, want anders zal juf toch wel dichter bij hem moeten staan.

Zijn zorgende manier van omgaan met Pixie, doen me ook polsen naar zijn knuffels thuis. Zo brengt Fos me het verhaal van een knuffeltje dat hij vond op straat en waarvoor hij nu zorgt thuis. Ik vertel hem dat ik de volgende keer wel wat meer over dit knuffeltje zou willen horen, en dit was goed voor hem. Zorgvuldig zoekt hij nog een slaapplaats voor Pixie en dekt hij hem mooi toe, voor we terug naar zijn pleegpapa gaan.

Waar Fos binnenkwam met een verhaal van er niet toe te doen, konden wij samen in dit tweede gesprek al wat bouwen aan een rijker beeld van zichzelf. Hij kon zichzelf zien als een zorgzaam iemand. Door ook stil te staan bij zijn netwerk en zijn belangrijke verbindingen, en door dit netwerk ook al uit te breiden met Pixie, konden we starten met het verstevigen van zowel zijn gevoel van erbij te mogen horen als zijn gevoel ertoe te doen en betekenisvol te zijn voor anderen.

Zijn steunbronnen zullen ook doorheen ons verdere proces een belangrijke plaats blijven krijgen. Via Pixie kon ik opnieuw een ingang vinden bij Fos, die ons toeliet om verder in gesprek te gaan. Een gesprek waar de obstakels een plaats konden krijgen, maar waar hij er niet mee samenviel.

Pixie kreeg de volgende gesprekken telkens een belangrijke plaats en samen met Pixie kon hij me het verhaal van zijn gevonden knuffel brengen, die ook Pixie bleek te heten. Pixie had drie huisjes. Een eerste huisje, waar hij met zijn mama woonde, een huisje dat hij soms mist. En tweede huisje, een vuilbakhuisje, waar hij vergeten werd en waar hij niet graag woonde. En dan een derde huisje, waar hij met Fos woont en zijn pleegouders. Pleegmama knapte Pixie op want hij was gekwetst aan zijn buikje. En hoewel er nu opnieuw goed voor Pixie gezorgd wordt, kon ik ook aan Fos vragen of het niet soms lastig is voor Pixie om al in drie verschillende huisjes gewoond te hebben en om de fijne dingen van zijn eerste huisje te moeten missen. We spraken af om samen de drie huisjes van Pixie te bouwen.

Doorheen dit bouwen begon Fos soms uit zichzelf te vertellen en hoewel het niet rechtstreeks gaat over de huizen van Fos, vonden we wel een manier om over verlies, gemis en pijn, maar tegelijkertijd ook over betrokkenheid, zorg en hoop te praten.

Tot slot

De brieven, de gemaakte foto’s van zijn steunbronnen, Pixie en de gebouwde huisjes, zullen ons kunnen helpen om te tonen aan zijn mama, zijn pleegouders en de pleegzorgbegeleider wat we doen tijdens de therapie. In plaats van een terugkoppelingsgesprek waarbij ik optreed als expert van de beleving van Fos, kunnen we samen het gesprek aangaan en kan Fos verschijnen als eigenaar van zijn eigen verhaal. Het delen van zijn verhaal kan op deze manier ook verbondenheid creëren. En hoewel het beeld van de jongen die zichzelf niets waard vond ook hier gehoord en gezien wordt, verschijnt in deze eerste gesprekken onmiddellijk een veel rijker beeld. Dit beeld draagt bij aan een veilige haven, van waaruit we naar zijn problemen of levensobstakels kunnen kijken en erover kunnen reflecteren zonder erdoor opgeslorpt te worden.

_____

Marie Vanhoutte is orthopedagoog en systeemtheoretisch psychotherapeut i.o. Ze werkt als intaker en psychopedagogisch medewerker bij pleegzorg West-Vlaanderen.

2 thoughts on “Wie zoekt, die vindt! Over steunbronnen en creativiteit bij belevingsonderzoek van kinderen

  1. Dag Marie. Gefeliciteerd. Je schrijft erg mooi. Maar nog beter dan de vorm is de inhoud.
    Erg verfrissend. Toont ook hoe vreemd de idee en praktijk van het belevingsonderzoek passen binnen onze poststructuralistiche benadering. Beleving is binnen onze benadering niet iets stabiel wat experten van buitenaf kunnen kennen, maar een dynamisch gegeven dat mee vorm krijgt en geeft in concrete interacties en contexten. Bedankt.

  2. Beste Marie,
    Prachtig om te lezen! Wat fijn dat je dit hebt opgetekend. Wat ik onder andere mooi vind, en ook herkenbaar, is hoe je, juist door ‘kaders’ los te laten, creativiteit lijkt te vinden, en het verhaal zich ontvouwt, ontwikkelt; Fos de ruimte wellicht krijgt? maar jijzelf ook? En dan via Beer het gesprek vervolgd kan worden.
    Dank je wel.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe uw reactie gegevens worden verwerkt.