Terug naar Reims

Terug naar Reims was een sensatie toen het in Frankrijk verscheen. Foucault-biograaf Didier Eribon beschreef in dit autobiografisch verslag zijn terugkeer naar het ouderlijk milieu na de dood van zijn vader. Gewoonlijk is dat voor auteurs stof  voor een roman, maar Eribon besloot op het vertrouwde terrein van de non-fictie te blijven. Retour a Reims werd daarom een mix van een sociologische analyse en een ego-document.

Het beschrijft de ontwikkeling van een ‘eenvoudige’ arbeidersjongen tot één van de intellectuelen van links Frankrijk, maar niet als een academische variant van het ‘van-krantenjongen-tot-miljonair’-verhaal. Eribon verhaalt hoe hij ondanks alles slaagde waar veel anderen mislukken en met als ondertoon: het is een wonder dat ik bereikt heb wat ik wilde bereiken, want mijn voorland was de fabriek, de provinciestad en de frustratie.

Hij kijkt achter de facade van de democratisering van de jaren zestig en zeventig. De voorsprong die kinderen uit de hogere klassen hebben op generatiegenoten uit de arbeidersklasse is nog even groot, ze is alleen minder duidelijk zichtbaar. Maar wel voelbaar in alle ‘bespiegelingen’ die mensen ervaren in hun leven, hun relaties en hun carrière. En ook hoe dit niet alleen ‘een verstandelijke, cognitieve’ dimensie is die je kan wijzigen door reflectie. Het is ook een gevoelsmatige, lijfelijke ‘zijnsrealiteit’ .

Didier Eribon werd geboren in 1953 en woonde tot halverwege de jaren zeventig in Reims. Reims was een middelgrote fabrieksstad in het noordoosten van Frankrijk, een communistisch bolwerk dat de voorbije veertig jaar verviel in de de-industrialisatie en verpaupering die zoveel Franse provinciesteden kenmerkt. Eribons ouders en grootouders waren arbeiders, mensen met een goed verstand maar nauwelijks mogelijkheden om via studie hogerop te komen.

Die situatie was niet fundamenteel anders voor Eribon en zijn broers. Hoewel hij een bovengemiddeld goede leerling was werd er van een arbeiderszoon verwacht dat hij meer belangstelling had voor sport dan voor cultuur, dat hij stoer was en opstandig. ‘Alles probeerde me in die vooraf bepaalde rol te duwen die verbonden was aan een al eeuwen vaststaand lot: het voortijdig stoppen met school.’

Wat hem redde was zijn homoseksualiteit, dat wil zeggen: hij werd verliefd op een schoolkameraad uit de betere kringen. Zonder hem iets van zijn gevoelens te durven meedelen begon Eribon de vriend te imiteren. Lezen was ineens niet meer iets voor ‘mietjes’, klassieke muziek bleek mooi te kunnen zijn. Hij bleef op school en maakte zelfs de sprong naar de universiteit. De vriend verdween uit zijn leven maar had zijn rol vervuld. Eribon had ‘zichzelf laten adopteren’ door een andere klasse, een andere omgeving, andere gewoontes en andere interesses.

Maar daarmee werd Didier de uitzondering in zijn familie. Zijn broers werden arbeiders en stichtten elk een gezin.  Hij ging naar de universiteit. Maar Didier kon ook niet aarden op de nieuwe maar in meerdere opzichten provinciale universiteit van Reims en evenmin in het benepen en piepkleine homomilieu, dat zich beperkte tot één ontmoetingsplaats in de buurt van de Kathedraal en één bar.

Hij was bang dat een vrouw die hem er betrapte dit doorvertelde aan zijn schoonzuster, dat de politie die hem er oppakte het doorgaf aan zijn ouders, dat de potenrammers die er geregeld verschijnen ook hem te pakken zullen nemen. ‘Ik wilde als homo vrijelijk kunnen leven en ‘intellectueel’ worden. Dat kon alleen in Parijs.’ Om zichzelf te kunnen worden moest hij afstand nemen van wat hij was geweest en waartoe hij voorbestemd was geweest, letterlijk en figuurlijk.

Het equivalent van de honderdvijftig kilometer die Parijs van Reims scheiden is de verwijdering tussen Didier en zijn familie, maar ook tussen Didier en zijn voorbestemde toekomst. Hij was resoluut en vasthoudend over die afstand.  Hij belde soms naar zijn moeder, maar sprak nooit meer met zijn vader, die zijn homoseksualiteit beschouwde als een verraad van zijn wortels in de arbeidersklasse en van een afwijzing van en neerkijken op zijn ouders.

Alle sociale denkens over homoseksualiteit in zijn oude omgeving kwamen samen in de persoon van zijn vader. Als hij docent op een middelbare school was geworden hadden ze misschien trots kunnen zijn. Eén stap hoger op de maatschappelijke ladder. Maar een carrière als literair journalist en biograaf, met wereldwijde vertalingen, was een paar treden te ver. Ook de politiek schoof als een doek tussen Didier op het toneel en zijn familie in de zaal. Hij werd eerst trotskist en later een minder dogmatisch maar radicaal aanhanger van het gedachtengoed van mei  68. Zijn familie daarentegen nam niet langer het gedachtengoed van de communistische partij maar dat van het Front National als leidraad.

De kloof lijkt totaal, maar is ze wel zo diep? Het bijzondere van Terug naar Reims is dat Eribon laat zien dat de intellectueel nooit over de schaduw van zijn volkse afkomst kan springen. Zowel op de universiteit als in het werkzame leven ontbreekt het hem aan voldoende aansluiting bij de cultuur en taal van de bourgeoisie. Uit talloze details, van tafelmanieren tot spreekwijzen, van lichaamshoudingen tot boektitels, blijkt die volkse afkomst. En op talloze, vaak niet slecht bedoelde maar wel zo uitpakkende manieren laten mensen hem fijntjes weten dat dit verschil er is.

Hoe speelt zijn eigen betekenisverlening hier mee in wat hij ziet in de spiegels die andere hem voorhouden. In hoeverre speelt afkomst in realiteit mee in hoe mensen in een academische wereld naar je kijken ? Docenten maar ook professoren geven, volgens Eribon,  bourgeoiskinderen voorrang, vroeger bewust tegenwoordig onbewust. Die ervaring deelt Eribon met zijn beroemde leermeester Pierre Bourdieu.

Deze socioloog was net als hij afkomstig uit een arbeidersmilieu en moest in Parijs niet alleen zijn volkse maar ook zijn zuidelijke accent afleren, de volkse ‘atleet’ in zichzelf onderdrukken en het culturele ‘mietje’ voorrang verlenen. Dan nog, zo vertelde Bourdieu hem, is het niet genoeg om geaccepteerd te worden in de kringen waartoe je toegang zoekt. Je moet ook de juiste mensen kennen, kruiwagens kunnen inzetten, en een volksjongen beschikt niet over dit sociaal kapitaal.

De laatste, beslissende stap in de academische of culturele wereld is er steevast een van puur geluk. Voor Eribon had dat geluk een naam: Pierre Bourdieu. Die introduceerde hem bij Le Nouvel Observateur. Maar ook nu bleek zijn homoseksualiteit handig. In het homomilieu ontmoet je mannen uit hogere sociale klassen die je daarbuiten nooit zou aanspreken. Soms kunnen die het gewenste sociaal kapitaal leveren.

De bourgeoisie – Eribon gebruikt consequent deze marxistische term – is niet veranderd in haar visie op de arbeidersklasse. De discriminatie is minder direct geworden maar ze is er nog steeds. Maar ook de arbeidersklasse zelf is niet veranderd. Dat arbeiders sinds de jaren tachtig even massaal extreemrechts stemmen als voorheen extreemlinks is geen teken van een breuk in hun perceptie van de maatschappij. Racistisch en homofoob waren ze vóór mei ’68 ook, schrijft Eribon. Franse arbeiders vonden bijvoorbeeld dat Algerijnse immigranten na de erkenning van de Algerijnse onafhankelijkheid massaal naar hun land van herkomst moesten. ‘Ze hebben nu toch eindelijk hun eigen land?’

Vanaf de jaren zeventig werd het racisme openlijker en virulenter, omdat er steeds meer immigranten uit Noord-Afrika in ‘hun’ wijken kwamen wonen. Dat thema, en dat alleen, deed velen van hen voor het Front National van Le Pen kiezen, ook al waren ze het met andere punten in het partijprogramma helemaal niet eens. Eribon wees zijn moeder erop dat het FN tegen abortus is en dat zij ooit een abortus had ondergaan. ‘Oh, maar dat heeft er niets mee te maken,’ luidde haar antwoord.

De enige zwakte van het extreemrechtse front is dat het de arbeiders enkel als kiezers weet te mobiliseren, terwijl de communistische partij vroeger een veel omvattender identiteit bood. ‘Wij zijn links,’ heette het toen even trots als vanzelfsprekend. Wat de partij vond, vonden de aanhangers ook, op bijna alle vlak.

Als oude scheidslijnen tussen klassen verwateren maar niet verdwijnen, als zoveel van de emancipatie en volksverheffing op drijfzand is gebouwd, als de empathie van de bourgeois-intellectueel voor de arbeiders gecamoufleerd misprijzen is, wat stelt die ‘vlucht uit de provincie’ dan eigenlijk voor? Eribon komt tot de conclusie dat hij in wezen die volksjongen uit Reims gebleven is en dat het achteraf bezien helemaal niet zo nodig was geweest zich zo scherp tegen zijn milieu te hebben afgezet. Maar terugkeren is een illusie.

Misschien had hij wél met zijn vader kunnen spreken, vóór de Alzheimer dit onmogelijk maakte, maar de man was toch op ‘flikkers’ en ‘bruinwerkers’ blijven schelden en de woorden hadden elke keer alsnog in Didiers ziel gesneden. ‘Je kunt niet terug, je kunt alleen de afstand meten die je ervan scheidt,’ schrijft hij. Het onbegrip is en blijft het krachtigste teken van die afstand, aan alle kanten.

Als hij na het telefoontje van zijn moeder een vriend uit een goed burgerlijk milieu vertelt dat hij tijdelijk terug zal keren naar Reims, antwoordt die: ‘Ach ja, je moet er toch zijn voor de opening van het testament.’ Het zinnetje verraadt diens gebrek aan kennis over de financiële toestanden binnen de arbeidersklasse. Alsof er iets te erven valt… De klassenstrijd is ook een gevecht tegen het eeuwige onbegrip.

*****

Dit boek is een mooi voorbeeld van ‘sociale denkens’, bespiegelingen die een leven lang meegaan en druk van achtergrond en afkomst waarin mensen opgroeien. Hoe dit kan beperken maar tegelijk ook kansen kan creëren en nieuwe wegen kan openen.

 

_____

Mieke Faes is klinisch psycholoog en systeemtheoretisch psychotherapeut. Ze werkt als staflid bij de Interactie-Academie.

Literatuur: 

Eribon, D. (2018); Terug naar Reims, Leesmagazijn; 207 pp

 

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe uw reactie gegevens worden verwerkt.