Ik mag weer naar de autokeuring

De rij wachtenden zonder afspraak is vaak even lang als die van de automobilisten die wél een afspraak maakten. De één zit wat voor zich uit te suffen achter het stuur, de ander eet een broodje, de derde leest een krant, iedereen in de eigen ijzeren kooi. Maar de rust is slechts schijn, want elk moment kan de man van de veiligheid tevoorschijn komen die met een handgebaar te kennen geeft tot waar moet worden doorgereden. Dit bevel moet snel en nauwkeurig worden opgevolgd.

Ben ik anders zo braaf in het opvolgen van bevelen?

Wie teveel in de krant of een boek is verdiept wordt streng terecht gewezen, als een stoute kleuter. De rij auto’s start en kronkelt als een lintworm door een onwillige darm. Nog meer wachten tot één van de keurmeesters als een drilsergeant het verlossend bevel roept: ‘Hierheen! Bevelen worden snel opgevolgd. Ben ik anders zo braaf in het opvolgen van bevelen ?

De autokeuring. Wie een nieuwe wagen koopt is er voor de eerste vier jaar van vrijgesteld, maar wie, zoals ik, in een ouder vehikel rondrijdt , moet er jaarlijks aan geloven. De keurstations zijn open van zeven uur ’s ochtends tot vijf uur in de namiddag. Elk jaar meld ik me in dezelfde maand, januari. Elk jaar denk ik een moment te vinden dat er geen andere mensen zijn. Elk jaar denk ik dat ik de controleurs vriendelijk zal toespreken. Elk jaar denk ik dat ze me charmant en hulpvaardig zullen helpen met alle beslommeringen die me niet lukken.

De juiste lichten op het juiste moment.

Stralers aan het plafond voorkomen dat de controleurs bevriezen tijdens hun werk. Voor mij en de andere chauffeurs zijn ze niet echt bedoeld. Dit is geen gezellig onderonsje .

Mijn begroeting wordt niet beantwoord, mijn pogingen een praatje te maken slaan dood na de eerste zin. We worden slechts geacht bevelen strikt en stipt op te volgen. De autodocumenten moeten als bundeltje in de hand van de keurmeester worden gelegd, het rempedaal dient diep te worden ingetrapt, de gordels direct worden aangeklikt. De juiste lichten op het juiste moment. De controleur vraagt niet, hij eist. Hij ziet geen menselijke bestuurder voor zich maar een besturingsonderdeel dat stroef reageert op zijn aanwijzingen. Het gaat nooit snel genoeg. Of er nu een kalende oude vent voor hem staat, een wankel vrouwtje of een bloedmooi fotomodel, het menselijke aspect van de auto roept maar één emotie op: irritatie.

Ook ik word onzichtbaar, slechts een onderdeel van een klein wagentje. De controleurs zijn bezig met auto’s, niet met bestuurders. Bestuurders zijn een onderdeel van de auto, dat soms goed werkt, soms minder. Alleen maken wij soms de fout hen als onvriendelijk te zien of te ervaren. Dat zijn ze niet. Ze zien ons, mensen, niet. Daar zijn ze niet mee bezig, dat is niet hun taak.

Als ik ongemakkelijk sta te blauwbekken in de grote hal, en al twee keer toch weer op de verkeerde plek sta, wat een kort handgebaar oplevert ,schudden genadeloze machines het onderstel van mijn auto woest heen en weer. Ik kan niets anders doen dan wachten en om me heen kijken. Elders staan andere bestuurders in dezelfde pose van onzichtbaarheid. Ook zij beseffen als persoon niet aanwezig te zijn.

De vergelijking met een slachthuis dringt zich aan me op

De controleurs praten met elkaar, over de hoofden van de chauffeurs heen. Ze spreken openlijk hun ergernis uit over het ontbrekende document van auto A en de hondenharen op de achterbank van auto B. Dat de bestuurders dit horen en zich schamen of dit lastig vinden, merken ze niet. Ze doen hun werk snel en grondig, maar het kan nooit vlot genoeg vooruit gaan. De vergelijking met een slachthuis dringt zich aan me op: hoe geroutineerd je ook bent in het uitbenen van varkens, de rij knorrende beesten die angstig staan aan te schuiven blijft even lang.

Een laatste inspectie van de onderkant, een laatste mishandeling van het chassis en net als bij de vrouw naast de andere brug klaart mijn gezicht op. Ik lijk geslaagd te zijn, goedgekeurd voor weer een jaar. En weer vergis ik mij: de auto is er door, niet ik. Ik krijg een laatste bevel: ‘Naar de kassa’. Zonder handdruk, zonder compliment, goede raad of kwinkslag word ik geacht plaats te nemen achter het stuur en weg te rijden. Maar de kassa is een verademing. Ineens blijk ik een naam te hebben en geen nummerplaat.

De dame achter het glas glimlacht, bedankt me zowaar voor mijn betaling maar wijst ook op de datum: het was maar nipt. Ik word weer een mens aan de kassa . En dat is natuurlijk de kern van de gewaarwording. Ik wil gezien worden, en de controleurs zien alleen een auto. Ik verwacht iets wat zij me niet kunnen geven.

En het ijzer klaagt niet. Hoe hard je ook met het onderstel schudt, de auto geeft geen kik.

Ik ook niet.

_________

Mieke Faes is klinisch psycholoog en systeemtheoretisch psychotherapeut. Ze werkt als staflid bij de Interactie-Academie.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe uw reactie gegevens worden verwerkt.